Bijl. no. 36.
Bijlage no. 36.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
WIJZIGING der verordening op het gemeentelijk
grondbedrijf.
Aan den Gemeenteraad.
Bij raadsbesluit van 27 Juli 1920 zijn van gemeente
werken, het grondbedrijf en het woningbedrijf afzon
derlijke op zich zelf staande bedrijven gemaakt en de
betrekkelijke verordeningen vastgesteld.
Het gold destijds eene geheel nieuwe zaak en men
kon zich niet aan het voorbeeld van andere gemeenten
spiegelen, reden waarom de toenmalige wethouder van
financiën, naar aanleiding van gemaakte opmerkingen,
meer dan eens te kennen gaf dat men den eersten tijd
als een proeftijd moest beschouwen.
Thans, nu het grondbedrijf vijf jaren bestaat en vol
gens de verordening een nieuwe taxatie der gronden
moet plaats vinden, moet worden nagegaan hoe de
proef is uitgevallen en of het wellicht gewenscht is
wijzigingen in de verordening aan te brengen.
Het oorspronkelijke art. 2 der verordening bepaalde:
de eigendommen worden ingebracht tegen de waarde
waarop zij op de wijze als in art. 20 is bepaald zijn
geschat, d. i. (oud art. 20) dat de gronden, welke in
den staat waarin zij verkeeren reeds als bouwterrein
kunnen worden geëxploiteerd op de vermoedelijke ver
koopwaarde als bouwterrein zullen worden getaxeerd;
de andere op de vermoedelijke verkoopwaarde in den
staat waarin zij verkeeren.
Overeenkomstig dit voorschrift zijn blijkens rapport
van 31 Mei 1921 de eigendommen gewaardeerd.
Later is art. 2 gewijzigd en daarin bepaald dat de
eigendommen worden verdeeld in: bouwterreinen, cul
tuurgronden en erfpachtsgronden.
Het ligt voor de hand dat deze wijziging invloed op
de schatting zou hebben uitgeoefend, indien zij vóór en
niet na de schatting was ingevoerd en evenzeer is het
duidelijk dat de schatting belangrijk lager zou zijn ge
worden indien de deskundigen bovendien bekend had
den kunnen zijn met nog andere belangrijke wijzigingen
die in de verordening zijn aangebracht.
Die wijzigingen, waarop wij hier het oog hebben,
zijn
le. Art. 5 zegt thans dat alleen bij bouwterreinen de
boekwaarde verhoogd wordt met de kosten van werken
als straataanleg, enz. Vroeger gold dit voor alle eigen
dommen.
2e. Art. 18 (vroeger 19). Bij de bouwterreinen
wordt thans een batig saldo der exploitatie bestemd
voor reserve, een tekort (voor zooverre het niet uit de
reserve bestreden kan worden) gedekt uit de buitenge
wone middelen der gemeente. Met dit laatste bedrag
wordt de schuld van het bedrijf vermeerderd en de
boekwaarde der eigendommen verhoogd.
Een batig saldo van de exploitatie der andere eigen
dommen daarentegen wordt aan de gemeente uitge
keerd, terwijl een tekort door de gemeente uit hare ge
wone middelen wordt betaald.
Vroeger gold voor alle eigendommen het in de le
alinea voor bouwterreinen bepaalde.
3e. Art. 20 (vroeger 21). Thans geldt dat, indien
bij de schatting, die om de vijf jaren plaats vindt, blijkt,
dat de bouwterreinen eene lagere waarde aanwijzen dan
de totale boekwaarde, dat tekort in 5 jaren uit de ge
wone middelen der gemeente aan het bedrijf wordt uit
betaald.
Voor de andere gronden vindt men die bepaling thans
niet, doch vroeger wel.
Waar dus thans, nu de gronden opnieuw moeten
worden gewaardeerd, de deskundigen een anderen
maatstaf zullen moeten aannemen dan in 1921 is aange
nomen en reeds dit verschil in werkwijze de deskundi
gen tot een lagere taxatie zal kunnen leiden, terwijl bo
vendien de boekwaarde der bouwterreinen volgens art.
18 is verhoogd met het verlies dat de exploitatie dier
terreinen in de afgeioopen jaren heeft opgeleverd, daar
gaat het niet aan om het tegenwoordige art. 20 toe te
passen en dus het verschil in de boekwaarde en de
schatting, welke nu zal plaats vinden, in 5 jaren uit de
gewone inkomsten der gemeente aan het bedrijf bij te
passen. Immers art. 20 is natuurlijk geschreven met de
bedoeling dat de taxatie van voor 5 jaren en van thans
met elkaar vergelijkbaar zouden zijn.
Wij stellen daarom in de eerste plaats voor te be
sluiten om de afgeioopen jaren te beschouwen als een
proeftijd, de thans te verrichten schatting te beschou
wen als de eerste en dus geen rekening te houden met
die van 1921.
Indien de raad hiertoe besluit, dan rijst de vraag of
er niet tevens nog andere wijzigingen in de verorde
ningen moeten worden aangebracht dan die welke in
1921 en later zijn gemaakt.
In de verordening is thans onderscheid gemaakt tus-
schen de bouwterreinen eenerzijds en de overige gron
den anderzijds.
Dat is natuurlijk omdat bouwterreinen een speculatief
bezit zijn en de andere gronden niet.
De vraag is echter of dit verschil in karakter der
gronden niet ook nog in andere opzichten tot uitdruk
king had moeten komen dan bij de verordening is ge
schied.
Vooreerst komt het ons onjuist voor dat art. 2 voor
alle drie soorten gronden gelijkelijk voorschrijft dat van
het verschil tusschen de geschatte waarde en de daarop
rustende schuld aan de gemeente 5 rente wordt uit
gekeerd. Het gevolg hiervan is dat de exploitatie van
de cultuurgronden en de erfpachtsgronden een verlies
kan aanwijzen, niettegenstaande de revenuën dier gron
den in werkelijkheid hooger zijn dan de rente der daarop
drukkende schulden en de lasten.
Blijkens volgno. 8 der begrooting 1925 van het grond
bedrijf is de exploitatie der cultuurgronden op een ver
lies van 1.939.61 geraamd, terwijl de exploitatie der
erfpachtsgronden bij volgno. 25 op een winst van slechts
5.608.745 is geschat.
Dit geeft dus een verkeerd beeld omtrent de exploi
tatie dier gronden en behoort te worden veranderd, wat
te gereedelijker kan geschieden omdat het geen
invloed heeft op de gemeente-begrooting, daar het na
tuurlijk op hetzelfde neerkomt of het bedrijf eerst rente
aan de gemeente betaalt en dan een nadeelig saldo
terugkrijgt dan wel of de gemeente geen rente ontvangt
en dan een saldo winst krijgt.
Een blik op de begrooting 1925 doet dit zien
de rente der cultuurgronden volgno. 20 is 19.139.71
die der erfpachtsgronden volgno. 21 48.489.33
67.629.04
nadeelig saldo exploitatie cultuurgronden 1.939.61
65.689.43
voordeelig saldo exploitatie erfpachts
gronden 5.608.745
de gemeente ontvangt dus totaal 71.298.175
Had het bedrijf geen rente betaald, dan zou de winst
op de cultuurgronden zijn geweest
19.139.71 1.939.61 17.200.10
die der erfpachtsgronden 48.489.33 -|-
5.608.745 54.098.075
71.298.175
Ongetwijfeld is het beter die rentevergoeding te laten
vervallen, nu het voor de uitkomst geen verschil maakt
en een beter beeld van de exploitatie geeft.
461