Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1927. 20 van de belastingpenningen der gemeentenaren tot de pensionneering van de ambtenaren wordt aangewend, is overigens onjuist; de hierbedoelde uitgaven beloopen globaal genomen nauwelijks 7 daarvan. De reden, waarom wij het voorstel, bedoeld sub b van onzen aanbiedingsbrief, deden, is gelegen in de overweging, dat wij meenden een dergelijken omvang rijken arbeid niet ter hand te moeten nemen, wanneer achteraf zou blijken, dat de Raad tegenover dit onder werp afwijzend staat. Vandaar, dat wij het uit een prak tisch oogpunt verstandiger vonden vooraf het oordeel van den Raad in beginsel te leeren kennen, dan met dit onderzoek geheel uit eigen beweging te beginnen. Wij zijn ons niet bewust ooit aanleiding te hebben gegeven tot de veronderstelling, welke wij tot ons leed wezen in het sectieverslag aantroffen, als zou ons Col lege een voorstel doen ,,in de hoop, dat de Raad het zal verwerpen". Den leden, die het voorstel sub c van onzen aanbie dingsbrief betreurden en gaarne zouden medewerken aan verhooging der salarissen van het politiepersoneel, mogen wij een hernieuwde lezing van bijlage no. 13 aanbevelen; daarin toch gaven wij met zoovele woorden te kennen, bereid te zijn om, indien te eeniger tijd eene wijziging van de Salarisverordening aan de orde mocht komen, ook de loonen van het politiepersoneel onder oogen te zien en daarbij mede te letten op hetgeen in het desbetreffend adres van belanghebbenden wordt medegedeeld. Ook wij betreuren, dat verlaging van belasting nog niet in uitzicht kon worden gesteld. Dat zulks, naar sommige leden meenden, bij een ander beleid wel zou zijn te bereiken, is een opmerking van een zoo vage algemeenheid, dat wij meenen daarop niet te behoeven in te gaan. Alvorens over een gedeelte van het vermoedelijk batig saldo van den dienst 1927 kan worden beschikt, zal moeten vaststaan, dat die dienst inderdaad een niet onbelangrijk saldo zal opleveren. Hieromtrent kan thans nog met weinig zekerheid een berekening worden op gezet. Wijl blijkens het sectieverslag met het overbren gen van een gedeelte van het eventueel batig saldo naar den dienst 1928 de mogelijkheid van een belastingver laging wordt beoogd, is het raadzaam, de behandeling van deze aangelegenheid uit te stellen tot April 1928, alswanneer het percentage, waarnaar voor het belas tingjaar 1928/1929 belasting naar het inkomen zal worden geheven, moet worden bepaald. Bij een begrooting met een bedrag aan inkomsten en uitgaven van ieder ruim 4.000.000.kan een som van rond 85.000.(zuiver) voor Onvoorziene Uit gaven niet te hoog worden geacht. Dat tegen ons voorstel om in den regel eenmaal in de drie weken, in plaats van eenmaal in de twee weken, Raadsvergadering te houden, bij vele leden ernstig be zwaar is gerezen, heeft ons verwonderd. Wij hadden gedacht, dat deze bezuiniging, waardoor geen enkel be lang geschaad wordt, algemeen instemming zou hebben gevonden. De argumenten, in het sectierapport tegen ons voorstel aangevoerd, komen ons overigens aller minst steekhoudend voor. Daarin wordt opgemerkt, dat reeds nu tijd tot voldoende bestudeering der onder werpen ontbreekt, welke moeilijkheid, naar men vreest, nog grooter zou worden, indien de agenda's grooter werden. Het is U echter bekend, dat de agenda's in den regel slechts weinige, meestal ongeveer een tien- of vijftiental, punten bevatten, waarvan meer dan de helft door hun eenvoudig karakter (benoemingen, erf pachten, verhuringen en dergelijke voorstellen) gewoon lijk niet tot eenige discussie aanleiding geven en ook nagenoeg geen voorbereiding vorderen. Het is dan ook geen ongewoon verschijnsel, dat de Raadsvergadering reeds om 3 of half 4 uur is afgeloopen. Belangrijke voorstellen worden, indien eenigszins mogelijk, eerder dan de andere bij de leden rondgezonden, maar juist het drukke vergaderen maakt het ondoenlijk de stukken tijdiger in handen van de Raadsleden te stellen. Immers, wanneer er des Dinsdags vergadering is geweest, is het in den regel eerst tegen het einde der volgende week mogelijk om de onderwerpen voor de volgende verga dering bijeen te hebben, de voorstellen te redigeeren en te doen drukken, zoodat die bijna nimmer voor den Zaterdag, aan die Raadsvergadering voorafgaande, in het bezit van de leden kunnen zijn. Daarbij zit de secre tarie thans voortdurend in het Raadswerk, hetgeen op de afdoening van andere zaken vaak een remmenden invloed heeft. Bij vergaderen om de drie weken kunnen de stukken uiteraard eerder worden rondgezonden, de agenda's zullen niet, gelijk thans wel gebeurt, uit vrijwel uitslui tend minbelangrijke punten behoeven te bestaan en de administratie ter secretarie zal gemakkelijker werken. Dat de duur der vergaderingen iets zal toenemen is waarschijnlijk, maar er kan toch niets tegen zijn, dat de middag, die voor de vergadering bestemd is, daar voor ook gebruikt wordt. De opmerking, dat om de veertien dagen moet wor den vergaderd, omdat men een voortdurend contact met het dagelijksch bestuur volstrekt noodzakelijk acht, mist men houde het ons ten goede allen grond. Immers, alle zaken, welke tot de competentie van den Raad behooren, worden daar ter tafel gebracht, of men om de 2, dan wel om de 3 weken vergadert. Het inter pellatie- en het vragenrecht blijft voorts ongewijzigd. Hoe er dus minder contact tusschen den Raad en het College van Burgemeester en Wethouders uit ons voor stel zou kunnen voortvloeien, is ons niet duidelijk, te minder, waar wij in onze gedragslijn, om sommige quaestie's onverplicht of vooraf in den Raad in besloten zitting ter sprake te brengen, natuurlijk geen verandering zullen brengen. Ten slotte zij er nog op gewezen, dat ook onder de bestaande regeling gemiddeld reeds 6 keeren per jaar om de 3 weken wordt vergaderd, omdat sommige maanden 5 Dinsdagen hebben en de Raad in Augustus slechts eenmaal samenkomt. Tot klachten Uwerzijds heeft dit, voor zoover wij weten, nimmer aanleiding gegeven. Wij handhaven op de hierboven uiteengezette gronden ons voorstel. Het is ons niet bekend, dat wij den Raad „dikwijls onvoldoende voorlichting" geven een verwijt op dit punt kunnen wij dus niet aanvaarden. Wat de in het verslag aangehaalde bijlage no. 6 van 1927 betreft, uit de daar gegeven berekening volgde duidelijk, dat het vermelde cijfer van aanslag als een netto-cijfer moest worden opgevat. Dat wij thans in onzen aanbiedingsbrief uitdrukkelijk de aanduiding „netto" bij de vermelding van het cijfer van aanslag gebruikten, geschiedde juist om misverstanden, als er hier een blijkt te zijn gerezen, voor het vervolg te voorkomen. Met de verder aan het woord zijnde leden zijn wij van meening, dat een nauwkeurige en volledige voorlichting van den Raad noodzakelijk is te achten; wij zijn er ons niet van bewust, reden te hebben gegeven om daaraan te twijfelen. Zoolang ons geen gevallen worden ge noemd, waarin „belangrijke motieven" hebben ontbro ken in den Raadsbrief en eerst bij de mondelinge be handeling ter tafel zijn gebracht, maakt deze opmerking den indruk van eene ongemotiveerde verdachtmaking, welke wij met beslistheid van de hand wijzen. Er zal worden getracht de agenda en de stukken voor de Raadsvergaderingen vroeger dan tot dusver aan de leden toe te zenden. Dit kan te eerder worden bereikt, wanneer die vergaderingen niet, zooals thans het geval is, te vlug op elkaar volgen. Aan den wensch om geen ambtenaren meer aan te stellen, dan nadat de Raad over die aanstelling gehoord is, kunnen wij geen gevolg geven. De Gemeentewet toch 378 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1927. Bijl no. 17. draagt de benoeming van de ambtenaren en bedienden bij de secretarie en van enkele andere ambtenaren uit drukkelijk aan Burgemeester en Wethouders op, terwijl het Ambtenarenreglement ook de benoeming van de andere ambtenaren in hunne handen heeft gelegd, voor zoover de wet of de verordening die niet aan anderen heeft opgedragen of de Raad het benoemingsrecht uit drukkelijk aan zich heeft gehouden. De Raad heeft daar naast de bevoegdheid om door hanteering van zijn begrootingsrecht op het aantal ambtenaren invloed te oefenen. Het bestaande voorloopige ontwerp-uitbreidingsplan is in het jaar 1920 in den Raad uitvoerig besproken en als voorloopig ontwerp vastgesteld; daarna zijn de uit gewerkte teekeningen gemaakt, bij de nadere beschou wing waarvan zich tal van moeilijkheden voordeden, die om een oplossing vroegen en die een vlugge af doening belemmerden. Dat hieromtrent „reeds 10 jaren geheimzinnigheid werd betracht" kunnen wij niet toe geven. Terstond na zijne benoeming heeft de tegen woordige Directeur der Gemeentewerken deze zaak opnieuw ter hand genomen; zoo spoedig als mogelijk is zal het oordeel van den Raad gevraagd worden over de voorgenomen wijziging van het voorloopig ontwerp, ten einde zoodoende tot de vaststelling van het uit breidingsplan te komen. Dat hiermede eenige tijd ge moeid zal zijn, vindt hoofdzakelijk zijn oorzaak in het verband dat bestaat tusschen het op het ontworpen plan geprojecteerde ringkanaal en de aanhangige plannen in zake kanaalaanleg in deze provincie. Dat ons College niet antwoordt op missives van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Friesland is niet juist. Nadat toch een brief der Kamer van 14 December 1926 betreffende demping van de grachten in verband met het z.g. verkeersvraagstuk te dezer stede door den Raad in onze handen ter afdoening was gesteld, hebben wij de Kamer op 30 December d.a.v. bericht, dat, waar het in de bedoeling ligt de regeling van het verkeer in deze gemeente te zijner tijd tot een onderwerp van behandeling door den Raad te maken, besloten was hare daarop betrekking hebbende brieven bij de desbetreffende stukken te voegen. Wat het verbruik van gas in het groot betreft, deze zaak is, naar U bekend zal zijn, door Uwen Raad nog niet afgedaan, zoodat te dezen voor een antwoord aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken de tijd nog niet gekomen is. De eventueele doorgraving van den Oostersingel af bij het Cambuursterpad naar de Verversbrug is een onderwerp, dat voor het eerst door het verslag van Rapporteurs ter sprake wordt gebracht. Het ligt voor de hancf, dat wij dus nog geen gelegenheid hebben gehad, ons omtrent dit denkbeeld een gevestigde mee ning te vormen. Aanvankelijk komt het ons voor, dat het plan technisch wel uitvoerbaar is, (al zal de quaestie van de gasproductie tijdens het werk wellicht moeilijk heden opleveren aangezien de doorgraving dwars door de bestaande gasfabriek zou gaan), doch dat het on getwijfeld grootsche plan met onevenredig hooge kosten gepaard zal gaan. Wij zijn dan ook geneigd ons aan te sluiten bij het lid, dat veronderstelde, dat dit plan nog wel niet dadelijk zal worden uitgevoerd. De wenschelijkheid van verbetering van de Ververs- brug voor voetgangersverkeer wordt ook door ons erkend. Wij zijn voornemens na te gaan, of vervanging van de tegenwoordige brug door eene andere, ook met het oog op de daaraan verbonden kosten, mogelijk is. Het onderwerp van de vaartverbetering in de pro vincie heeft bereids de volle aandacht van ons College. Wat de grenswijziging tusschen Leeuwarden en Leeuwarderadeel betreft, herinneren wij er aan, dat wij U op 2 April 1925 mededeeling deden van den brief, dien wij op dien datum te dezer zake tot Gedeputeerde Staten dezer provincie richtten. Deze mededeeling (zie bijlage no. 16 van 1925) werd in Uwe vergadering van 14 April 1925 voor kennisgeving aangenomen. Eenig antwoord daarop mochten wij van Gedeputeerde Staten tot dusver niet ontvangen. Wij hebben er geen bezwaar tegen ons met betrekking tot verbetering van den toestand van den spoorweg overgang bij de Schrans nogmaals tot de Directie der Nederlandsche Spoorwegen te wenden. Nadat ons gewezen was op de wenschelijkheid om ter hoogte van den Prinsentuin in de singelgracht een aanlegsteiger te bouwen voor pleiziervaartuigjes, die daar ter plaatse ligplaats plegen in te nemen, hebben wij aan Gedeputeerde Staten vergunning daarvoor ge vraagd, vermits de aanwezigheid van een steiger ook naar ons oordeel den toestand aldaar zou verbeteren. Na het verkrijgen van de vereischte vergunning is tot het maken van den steiger overgegaan, nadat ons was gebleken, dat de betrekkelijk geringe kosten (rond 680.-terstond zouden worden goedgemaakt door de vergoedingen, door de gebruikers van den steiger aan de gemeente te betalen. Onmiddellijk toch meldden zich een tiental, en later nog meer, gegadigden voor een ligplaats aan, wien 10.per plaats en per jaar in rekening wordt gebracht. Het wil ons voorkomen, dat deze handelwijze in het belang der gemeente heeft gestrekt. Dat op de voor dit doel vereischte uitgave de goedkeuring van den Raad niet te voren is gevraagd is juist, doch vindt zijn oorzaak in de omstandigheid, dat wij ons op dit punt van 's Raads stilzwijgende instem ming overtuigd meenden te mogen houden. Ten aanzien van den aanleg van een of meer speel terreinen in deze gemeente blijft ons College diligent. Ter zake van de bestrating van den Hollanderdijk is de toestand, voor zoover ons bekend, sinds het vorig jaar niet veranderd. Een klapper op de verordeningen dezer gemeente is in bewerking. Driemaandelijksche staten der begrootingswijzigingen zullen, indien er zulke wijzigingen zijn, worden over- gelegd. De mogelijkheid van het stichten van een wandelpark in het Oosten of Zuidoosten der stad is nog bij ons in overweging. GEMEENTEWERKEN. Verwachten wij, gelijk hierboven reeds werd mede gedeeld, van eene bezuinigingscommissie weinig nut, wij kunnen niet inzien waarom deze vooral ten opzichte van het bedrijf der Gemeentewerken een taak zoude vinden. Voor een onderzoek, of en hoeveel er te be zuinigen valt op telephoons, behoeft toch waarlijk geen afzonderlijke commissie in het leven geroepen worden, terwijl ons College zich ook met betrekking tot het personeel bij dezen tak van dienst volkomen in staat acht om de formatie daarvan zoo doelmatig en tevens zoo zuinig, als mogelijk is, in te richten. Volgnummer 107. De plannen betreffende het stichten van een barak voor besmettelijke ziekten ver- keeren in een vergevorderd stadium. Een voorstel te dezer zake kan door Uwe Vergadering derhalve binnen eenigen tijd tegemoet worden gezien. Volgnummer 112. Dat zij, die aan het bureau der gemeentebelastingen komen voor het vragen van in lichtingen, als anderszins, aan het loket soms in tegen woordigheid van derden te woord worden gestaan, is juist. Dit verschijnsel doet zich echter op de meeste door het publiek bezochte kantoren voor. Aan hen, die apart gehoord wenschen te worden of den controleur persoonlijk en alleen willen spreken, wordt daartoe immer de gelegenheid gegeven. Overigens belet gebrek aan ruimte verandering van den bestaanden toestand bij bestendiging van de belastingheffing door de eigen administratie der gemeente zal die verandering evenwel onder oogen moeten worden gezien, waarbij ook aan 379

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1927 | | pagina 189