Bijl. no. 13.
Bijlage no. 13.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 193U.
Ongevallenwet 1901, is artikel 39 niet op hem van toe
passing, behoudens zijn aanspraak op bijpassing tot een
bedrag, waarmede volgens dat artikel het ziekengeld
de hem toegekende uitkeering of rente overtreft.
Art. 42.
Bij besluit van Burgemeester en Wethouders wordt
aan de weduwe van een overleden werkman of aan zijn
minderjarige ouderlooze kinderen of aan zijn ouders,
indien hij hun eenige kostwinner was, na het overlijden
een bedrag in eens gelijk aan drie maanden loon of
ziekengeld van de week van overlijden toegekend, ver
minderd met de schadeloosstelling bedoeld in artikel 23
le lid 2° der Ongevallenwet 1901.
„1. Artikel 39 is niet van toepassing op den werk
man, die ingevolge de Ongevallenwet 1921 of de Ziekte
wet een uitkeering ontvangt, behoudens de aanspraak
van den betrokkene op bijpassing tot een bedrag, waar
mede volgens dat artikel het ziekengeld de hem toe-
I gekende uitkeering overtreft."
Art. II.
In artikel 42 wordt in plaats van „23" gelezen: „19"
j en in plaats van „1901": „1921".
478
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1930.
VASTSTELLING verordeningen Stedelijke
Muziekschool en verbouwing perceel
Voorstreek no. 106.
Aan den Gemeenteraad.
In ons voorstel van 18 Juli 1929 (zie Handelingen,
blz. 136 en 137 van dat jaar) in zake de opheffing van
het Stedelijk Orkest, enz. deden wij reeds opmerken,
dat tengevolge van de gewijzigde omstandigheden de
verordening, regelende den werkkring van de toen be
staande Raadscommissie voor dat orkest, moest worden
ingetrokken en dat als gevolg daarvan het toezicht op j
de Muziekschool, krachtens die verordening tot dusver
aan die commissie opgedragen, rechtstreeks bij ons
College zou komen. Tevens deelden wij bij die gelegen
heid mede, dat wij te zijner tijd nadere voorstellen tot
regeling van het beheer der Muziekschool bij Uwe Ver
gadering aanhangig zouden maken.
Met betrekking tot de Stedelijke Muziekschool is
thans bij verordening niets geregeld; echter heeft zich
onder het beheer van de vroegere orkestcommissie ten
aanzien van die instelling een praktijk ontwikkeld, die
over het algemeen tot een bevredigenden feitelijken toe
stand heeft geleid. Is het nu eenerzijds wenschelijk, dat
de noodige bepalingen en voorschriften in rechtsgeldige
verordeningen worden nedergelegd, aan den anderen
kant is het derhalve niet noodig gebleken om op be
langrijke punten van den bestaanden toestand af te
wijken. De U in ontwerp hieronder ter vaststelling aan
geboden verordeningen sluiten zich daarom in hoofd
zaak bij de huidige praktijk aan. Tot toelichting van
onze voorstellen zij nog het volgende opgemerkt.
Ontwerp A bevat een „verordening op de Stedelijke
Muziekschool te Leeuwarden", waarin zijn opgenomen
de hoofdlijnen van de organisatie en van het beheer der
school. De artikelen van deze verordening zullen U bij
enkele lezing duidelijk zijn. Wij volstaan dan ook met
er op te wijzen, dat wij de belooning van de leeraren,
thans 1.575 per lesuur bedragende, hebben afgerond
tot 1.60 per lesuur (zie artikel 10) en dat artikel 8,
betreffende het salaris van den Directeur, gelijkluidend
is aan Uw besluit van 30 Juli 1929 (zie ons bovenaan
gehaald voorstel sub E).
De verdere regeling, met name het geven van de
voorschriften, bedoeld in artikel 11 der ontwerp-veror-
dening, ware aan ons College op te dragen. Wij zullen
dan na aanneming van de onderhavige voorstellen ter
uitvoering van dat artikel een reglement vaststellen,
waarin een en ander wordt vastgelegd.
Artikel 5 van de onder A opgenomen ontwerp-ver-
ordening bepaalt, dat de lessen worden gegeven in het
daarvoor door Burgemeester en Wethouders aange
wezen gebouw. In dit verband zij medegedeeld, dat wij
verplaatsing van de Muziekschool naar een ander ge
bouw dan waarin zij thans is ondergebracht in het be
lang van de school noodzakelijk achten. Het pand toch,
waar thans de lessen worden gegeven, voldoet al sinds
lang niet meer aan de bescheidenste eischen die men
aan een Stedelijke Muziekschool stellen mag. Nu zich
een gunstige gelegenheid tot verplaatsing naar een
beter gebouw voordoet, meenen wij dan ook dat daar
van gebruik moet worden gemaakt. Wij doelen op het
perceel aan de Voorstreek, waarin tot nog toe het Stads
Hulpziekenhuis is gevestigd, doch dat binnenkort ledig
komt door de ingebruikneming van de nieuw gebouwde
barak voor lijders aan besmettelijke ziekten aan het
Kalverdijkje. Dit perceel is voor muziekschool zeer ge
schikt en het ligt dan ook in ons voornemen om het
ingevolge gemeld artikel 5 voor dat doel aan te wijzen,
indien Uwe Vergadering zich vereenigt met ons voor
stel om gelden beschikbaar te stellen voor het aan
brengen van veranderingen in gemeld perceel, noodig
geworden in verband met de gewijzigde bestemming.
De bedoelde veranderingen strekken er toe om door
het wegbreken van bestaande wanden, het plaatsen
van nieuwe, het geluid beter dempende, afscheidingen,
als anderszins, een tiental vertrekken te verkrijgen,
waar in de verschillende muziekvakken behoorlijk les
kan worden gegeven. Het bij de stukken gevoegde
rapport van den Directeur der Gemeentewerken d.d.
15 Mei 1930, no. 789, geeft van de te verrichten werk
zaamheden een duidelijk overzicht, zoodat wij ons ver
oorloven U voor verdere bijzonderheden daarnaar te
verwijzen. De bij dat rapport overgelegde gespecifi
ceerde begrooting doet zien, dat de totale kosten van
het ontworpen plan geraamd worden op 14.100.
Hierin zijn behalve de kosten van de verbouwing ook
begrepen die van verlichting, verwarming met gas,
sanitaire installatie, enz. en bovendien een bedrag van
rond 2100.ten behoeve van de verbouwing van de
woning, welke zich in het perceel bevindt. Deze woning,
die op het oogenblik zeer bekrompen is (geen der ver
trekken voldoet aan de eenvoudigste eischen), kan
doelmatig worden verbeterd door er aan toe te voegen
de twee vertrekken van de dokterslokalen na de ver
bouwing overblijvend en ook in afzienbaren tijd voor
de Muziekschool niet noodig. Op de teekening, behoo-
rende bij het rapport van den Directeur der Gemeente
werken, is nader aangegeven, hoe wij ons de veran
derde inrichting van dit gedeelte voorstellen. Het ver
dient o. i. aanbeveling de voor een en ander benoodigde
uitgave in vier jaren, te beginnen met 1931, af te be
talen, zoodat wij, bij aanneming van het onderhavige
voorstel, voornemens zijn het eerste vierdedeel daarvan
in de ontwerp-begrooting voor het volgende dienstjaar
op te nemen.
Ontwerp B betreft het schoolgeld en de wijze van
heffing daarvan. In de bedragen van het lesgeld voor
het onderwijs in de onderscheidene vakken hebben wij
gemeend vooralsnog geen wijziging te moeten brengen.
De onderwerpelijke regeling bestendigt dus ook op dit
punt een reeds bestaanden toestand, doch brengt tevens
meer eenheid en regel in de toepassing van de school
geldheffing dan thans het geval is. In artikel 2, laatste
lid, is een bepaling opgenomen, die voor Leeuwarder
leerlingen met meer dan gewonen muzikalen aanleg de
mogelijkheid opent van geheele of gedeeltelijke vrijstel
ling van schoolgeld, indien de betaling daarvan over
wegend bezwaar zou opleveren.
De overige artikelen dezer belastingverordening
zullen wel geen bijzondere toelichting behoeven.
In Ontwerp C is belichaamd de verordening op de
invordering van het schoolgeld. Het ontbreken van de
noodige middelen tot inning der lesgelden heeft in de
praktijk nog al eens moeilijkheden veroorzaakt, vandaar
dat regeling van de heffing en invordering van het
schoolgeld in den vorm van belastingverordeningen
aanbeveling verdient. De inhoud der ontworpen veror
dening sluit zich aan bij dien van andere invorderings
verordeningen, zoodat wij ons van eene bespreking der
artikelen meenen te mogen onthouden.
Op grond van het vorenstaande geven wij Uwe Ver
gadering in overweging
I. tot vaststelling van de in ontwerp hierachter afge
drukte verordeningen over te gaan;
II. ten behoeve van de veranderingen, aan te bren
gen in het perceel Voorstreek no. 106 in verband met
de aanwijzing daarvan als Muziekschool, een bedrag
van 14.100.beschikbaar te stellen en te bepalen,
dat de daarvoor te leenen som in 4 jaren, te beginnen
in 1931, moet worden afgelost.
Leeuwarden, 16 Juni 1930.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
E. SCHOTMAN, Secretaris.