Bijl. no. 8. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1931. Aan de school is mede verbonden een bespeler (be- speelster) van een piano voor het begeleiden van het onderwijs in de lichamelijke oefening. Art. 25. Art. III. Het hoofd der school wordt bijgestaan door ten minste één onderwijzer, wanneer het aantal schoolgaande kinderen meer dan 17 en minder dan 35 bedraagt; door ten minste twee onderwijzers, wanneer het aantal schoolgaande kinderen van 35 tot 54 bedraagt. Voor elk achttiental schoolgaande kinderen boven 54 wordt één onderwijzer meer vereischt. Is het aantal schoolgaande kinderen niet door 18 deelbaar, dan wordt het over blijvende deel als een achttiental aangemerkt. Indien aan de school één of meer klassen zijn ver bonden voor leerlingen, die het onderwijs in de gewone klassen der school niet kunnen volgen (imbecille leer lingen), wordt het personeel, dat volgens het vorige lid aan de school verbonden moet zijn, vermeerderd met ten minste één onderwijzer of fröbel-onderwijzer, wan neer het aantal leerlingen der klasse meer bedraagt dan 9 en minder dan 15; met ten minste twee onderwijzers of fröbel-onderwijzers, wanneer het aantal leerlingen dei- klassen meer bedraagt dan 14 en minder dan 36; met ten minste drie onderwijzers of fröbel-onderwijzers, wanneer het aantal leerlingen der klassen meer dan 35 en minder dan 54 bedraagt. Het aantal klassen, bedoeld in het vorige lid, bedraagt ten hoogste drie. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid van dit artikel wordt tot grondslag genomen het gemiddelde getal kinderen, berekend naar het aantal, dat op 16 Maart, 16 juni, 16 September en 16 December van het onmiddellijk voorafgaande kalenderjaar als werkelijk schoolgaande bekend stond, met dien verstande, dat de leerlingen, geplaatst in eene klasse of klassen, bedoeld bij het tweede lid, bij de berekening voor de toepassing van het eerste lid niet worden meegeteld. Waar die grondslag tengevolge van het tijdstip van oprichting der school niet kan worden vastgesteld, geldt voor het jaar der opening van de school het aantal kin deren, dat op den laatsten dag der maand volgende op die, waarin de school geopend is, als werkelijk school gaande bekend staat en voor het daarop volgende jaar het gemiddelde van zooveel tellingen op de in dit en in het vorige lid bedoelde tijdstippen als kunnen plaats hebben. Onder de onderwijzers, in dit artikel bedoeld, zijn niet begrepen zij, die uitsluitend belast zijn met het geven van onderwijs in een der vakken in artikel 2 der Lager Onderwijswet 1920 vermeld onder h, i, j, k en r of in een vak, genoemd in het tweede lid van artikel 23 van deze verordening, dan wel in één of meer van deze vakken. Art. 27. De bezoldiging van het vast aangesteld onderwijzend personeel en van de onderwijzers, die voor een be paalden tijd of voor een proeftijd zijn aangesteld, ge schiedt volgens de regelen, welke ten opzichte van de leerkrachten bij het gewoon lager onderwijs zijn ge geven in den algemeenen maatregel van bestuur, be doeld in het eerste lid van art. 30 der Lager Onderwijs wet 1920, met dien verstande dat: a. aan de jaarwedde van het vast aangesteld per soneel, met uitzondering van de fröbel-onderwijzers, eene bijzondere verhooging van 500.wordt toe gevoegd; b. de wedde der onderwijzers, die voor een proeftijd zijn aangesteld, wordt geregeld volgens de voorschriften, die voor het vast aangesteld personeel gelden; c. als diensttijd mede in aanmerking komt de tijd, doorgebracht als onderwijzer aan eene fröbelschool of Artikel 25 vervalt. Art. IV. Artikel 27 wordt gelezen als volgt „Aan de jaarwedde van het vast aangestelde perso neel en aan hen, die met of voor een proeftijd zijn aan gesteld, wordt, met uitzondering van de fröbelonder- wijzers, eene bijzondere verhooging van 500.toe gevoegd. De verhooging der jaarwedde van het hoofd der school als zoodanig bedraagt 500. De bespeler (bespeelster) der piano voor het bege leiden van het onderwijs in lichamelijke oefening en van den zang geniet eene belooning van 75.per weke- lijksch lesuur, welke belooning na 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14 jaren diepst als zoodanig kan worden verhoogd telkens met 5. 464 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1931. aan eene inrichting, die het karakter droeg van eene school voor buitengewoon onderwijs. De bespeler (bespeelster) der piano voor het be geleiden van het onderwijs in lichamelijke oefening en van den zang geniet eene belooning van 75.per wekelijksch lesuur, welke belooning na 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14 jaren dienst als zoodanig kan worden verhoogd telkens met 5. Boven de bij dit artikel bepaalde jaarwedde wordt aan den onderwijzer, die aangewezen is tot plaats vervanger van het hoofd der school, eene belooning toegekend van 100.'s jaars. Deze belooning wordt niet uitgekeerd over het tijdvak, gedurende hetwelk de hierbij bedoelde onderwijzer eene aanstelling heeft als tijdelijk hoofd volgens artikel 41 der Lager Onderwijs wet 1920. Art. 28. De artt. 7, 9, le lid, en 12 zijn op dit onderwijs van toepassing. Wanneer het aantal schoolgaande kinderen meer be draagt dan 36 wordt door Burgemeester en Wethouders een afzonderlijk lokaal voor handenarbeid in het school gebouw of in de onmiddellijke nabijheid daarvan aan gewezen. Art. 32, le lid. Zij, die kinderen verlangen toegelaten te hebben, doen daartoe aangifte ter secretarie in de maand Juni, op door Burgemeester en Wethouders vast te stellen en door middel van een of meer dagbladen tijdig bekend te maken dagen en uren. Art. 38. Het aantal leerlingen per klasse voor zwakzinnige en imbecille kinderen bedraagt ten hoogste 18. Art. 39. Tot de school worden toegelaten kinderen, die den leeftijd van zes jaren hebben bereikt en niet ouder zijn dan 15 jaar en die door zwakte van geestvermogens ongeschikt zijn, om het onderwijs aan eene gewone lagere school te volgen, maar waarvan verwacht mag worden, dat het onderwijs aan deze school voor hen vruchtdragend zal wezen, niet behept met zoodanige gebreken, dat zij een schadelijken invloed op andere kinderen zouden uitoefenen, noch lijdende aan ziekten, waardoor zij den gang van het onderwijs zouden storen of gevaarlijk zouden zijn voor andere kinderen. Ook kinderen, ouder dan 15 jaren, kunnen worden toegelaten, doch niet dan na verkregen machtiging van den inspecteur van het buitengewoon lager onderwijs. De kinderen, die voor plaatsing op de school zijn aan gegeven, hetwelk moet geschieden ter secretarie op de dagen en uren door Burgemeester en Wethouders in een of meer plaatselijke dagbladen bekend te maken, worden onderworpen aan een onderzoek, in te stellen door het hoofd der school, daarin bijgestaan door den schoolarts. Na dit onderzoek wordt door Burgemeester en Wethouders beslist of de kinderen al dan niet worden toegelaten en bij toelating tevens welk onderwijs, n.l. dat voor zwakzinnigen dan wel dat voor imbecillen, zal worden genoten. Reeds toegelaten leerlingen kunnen, wanneer blijkt, dat zij niet in staat zijn het onderwijs te volgen, her haaldelijk de orde verstoren, of voor andere leerlingen Art. V. Het tweede lid van artikel 28 vervalt. Art. VI. In het eerste lid van artikel 32 wordt in plaats van „Juni" gelezen: „Mei". Art. VII. Artikel 38 wordt gelezen als volgt „Het aantal leerlingen per klasse voor zwakzinnige kinderen bedraagt ten hoogste 18. Het aantal leerlingen per klasse voor imbecille kin deren bedraagt, wanneer er slechts één klasse gevormd is, ten hoogste 14 en, zoo er meer klassen zijn, ten hoogste 18 leerlingen per klasse." Art. VIII. Het eerste en tweede lid van artikel 39 vervallen. Het laatste lid wordt als volgt gelezen: „Reeds toegelaten leerlingen kunnen, wanneer blijkt dat zij niet in staat zijn het onderwijs te volgen, her haaldelijk de orde verstoren of voor andere leerlingen hinderlijk of gevaarlijk zijn, op voorstel van het hoofd, gehoord de schoolvergadering en de schoolarts, door Burgemeester en Wethouders van de school worden verwijderd." 465

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1931 | | pagina 237