Bijl. no. 8. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1931. hinderlijk of gevaarlijk zijn, op voorstel van het hoofd volgens het besluit van de schoolvergadering, den schoolarts gehoord, door Burgemeester en Wethouders van de school worden verwijderd. Art. 40. Voor zoover onder de leerlingen als bedoeld in artikel 35 zwakzinnigen of imbecillen zijn, kunnen deze, als daarvoor termen bestaan, na ingewonnen advies van den schoolarts en het hoofd der school voor buiten gewoon onderwijs op deze school worden geplaatst. Voor deze leerlingen wordt alsdan zoowel in de in art. 35 bedoelde verklaring van den schoolarts, als in het daar bedoelde voorstel van het schoolhoofd en het rapport van den klasse-onderwijzer medegedeeld of en op welke gronden de leerling wordt geacht geschikt te zijn voor plaatsing op de school voor buitengewoon onderwijs. Van de toelating en het ontslag der leerlingen wordt mededeeling gedaan aan den inspecteur van het buiten gewoon lager onderwijs binnen 14 dagen, nadat de leer lingen zijn toegelaten of ontslagen. Art. 41. De jaarwedde van de vakonderwijzers in de lichame lijke oefening bedraagt 1830.na 1, 2 en 3 dienst jaren telkens te verhoogen met 120.en na 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21 en 23 dienstjaren telkens te verhoogen met 90.Indien deze onderwijzers minder dan 26 uren per week onderwijs geven, bedraagt de belooning 75.-per wekelijksch lesuur. Als diensttijd komt in aanmerking a. de tijd doorgebracht als vakonderwijzer in de gymnastiek of lichamelijke oefening aan scholen van hooger, middelbaar of lager onderwijs; b. de tijd bedoeld bij artikel 3 van het Koninklijk besluit van 27 December 1924 (Staatsblad no. 585). Art. 42. De jaarwedden van de vakonderwijzeressen in de handwerken bedragen per wekelijksch lesuur I. aan de scholen voor gewoon lager onderwijs 65.na 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14 dienstjaren te ver hoogen telkens met 5.per wekelijksch lesuur, totdat het maximum van 100.per wekelijksch lesuur is bereikt; II. aan de scholen voor uitgebreid lager onderwijs 90.-na 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14 dienstjaren te ver hoogen telkens met 5.per wekelijksch lesuur, totdat het maximum van 125.- per wekelijksch lesuur is bereikt. Boven de jaarwedden, bedoeld onder I van het eerste lid, wordt voor het bezit van de akte, genoemd onder u van artikel 2 der wet tot regeling van het lager onder wijs, een jaarlijksche toelage van 50.toegekend, tenzij dat bezit vereischt is voor het geven door de betrokken onderwijzeres van onderwijs in de fraaie hand werken voor meisjes. Art. 47. De verhooging van jaarwedde ingevolge artikel 41 geschiedt door Burgemeester en Wethouders. Dit college is bevoegd, gehoord het advies van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs, eene periodieke verhooging niet toe te kqnnen, indien de onderwijzer, die voor verhooging in aanmerking komt, geen voldoende blijken van geschiktheid, ijver of toe wijding mocht hebben gegeven. Van het niet toekennen der verhooging wordt aan den belanghebbende mede deeling gedaan. Deze kan binnen een maand, nadat de beslissing van Burgemeester en Wethouders te zijner Art. IX. Het laatste lid van artikel 40 vervalt. Art. X. Aan het slot van het tweede lid van artikel 41 wordt, na vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: „zooals dat nader is of zal worden gewijzigd". Art. XI. Aan artikel 42 wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende: „Als diensttijd komt in aanmerking de tijd, bedoeld bij het laatste lid van artikel 41, met dien verstande, dat voor de toepassing van deze bepaling voor „gym nastiek of lichamelijke oefening" wordt gelezen „hand werken". Art. XII. In het eerste lid van artikel 47 wordt in plaats van „artikel 41" gelezen: „de artikelen 41 en 42". In het laatste lid wordt na het cijfer ,.41" ingevoegd: 42". 466 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1931. kennis is gebracht, bij den Gemeenteraad beroep in stellen. Elke verhooging van jaarwedde gaat in met den eersten dag der maand, waarin daarop volgens de artt. 41 en 43 der verordening aanspraak is verkregen. Art. 51. Art. XIII. Onderwijzers, op wie militaire dienstplicht rust, ge nieten verlof, zoolang zij zich verplicht in werkelijken dienst bevinden. Zij genieten over den tijd van dit verlof 1°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst be vinden voor eerste oefening verlengd verblijf in wer kelijken dienst als gevolg van opleiding tot een rang inbegrepen 3/10 der jaarwedde; 2°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst be vinden voor herhalingsoefeningen, de volle jaarwedde; 3°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst be vinden ten gevolge van eene oproeping wegens buiten gewone omstandigheden a. de eerste zes weken de volle jaarwedde; b. na de eerste zes weken kostwinners 9/10 van hunne jaarwedde; niet-kostwinners 3/10 van hunne jaarwedde. Het deel der jaarwedde, vermeld in het tweede lid onder 3° b, wordt, zoowel voor kostwinners als voor niet-kostwinners, verminderd met de helft van hunne militaire jaarwedde, indien zij den officiersrang of den onderofficiersrang bekleeden. Het wordt voor kost winners bovendien verminderd met het bedrag, dat ter zake van hun werkelijken dienst van Rijkswege mocht worden toegekend als vergoeding wegens kostwinner schap. Ten aanzien van hen, die geen eigenlijke kostwinners zijn, maar die aannemelijk maken, dat zij bijdragen tot tiet onderhoud van anderen, kunnen Burgemeester en Wethouders de uitkeering vaststellen op een hooger bedrag dan in het tweede lid onder 3° b voor niet- kostwinners is bepaald dit bedrag mag echter niet hooger zijn dan 9/10 van de jaarwedde, met inacht neming van het bepaalde in het derde lid. Voor buitengewone dienstplichtigen, die onder de wapenen komen, gelden dezelfde bepalingen als in het tweede lid onder 3° en in het 3e en 4e lid voor gewone dienstplichtigen zijn opgenomen. Gedurende verblijf in werkelijken dienst enkel tot het ondergaan van straf wordt de jaarwedde geheel inge houden. Gedurende verlengd verblijf in werkelijken dienst wegens ziekte worden van de jaarwedde slechts inge houden de bedragen, bedoeld in het derde lid. Art. 52. Onderwijzers, die zich hebben verbonden bij het reservekader, of op andere wijze militaire plichten vrij willig op zich hebben genomen, genieten eveneens ver lof, zoolang zij zich ingevolge hunne verbintenis in werkelijken dienst bevinden. Gedurende elke periode van werkelijken dienst geldt ten aanzien van het genot hunner jaarwedde hetgeen in artikel 51 is bepaald voor het met die periode het meest overeenkomende tijdperk. Art. 54. Boven de ingevolge de wet bepaalde verhoogingen van jaarwedden voor het bezit van de daar genoemde bevoegdheden wordt eene belooning toegekend a. van 100.'sjaars voor het bezit van het ge tuigschrift voor zang, afgegeven door de Maatschappij tot bevordering van Toonkunst of door andere, door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen, vereeni- gingen b. van 100.- 'sjaars voor den onderwijzer, die aangewezen is tot plaatsvervanger van het hoofd der school. Artikel 51 wordt gelezen als volgt: „Voor onderwijzers, op wie militaire dienstplicht rust, gelden, wat het toe te kennen verlof en de uit te keeren jaarwedde betreft, de regelen, welke daarvoor van rijkswege zijn of worden getroffen voor het onder wijzend personeel bij het openbaar lager onderwijs." Art. XIV. Artikel 52 vervalt. Art. XV. Aan artikel 54 wordt een nieuw tweede lid toege voegd, luidende: „Deze belooningen worden tevens aan het aan de school voor buitengewoon lager onderwijs verbonden personeel toegekend." 467

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1931 | | pagina 238