goederen onverminderd de ter zake op te leggen straf is hij aansprakelijk voor alle schade, door hem opzet telijk of door zijn grove schuld veroorzaakt bij de uit oefening van den dienst. 4. Het hoofd van den tak van dienst bepaalt het bedrag der toegebrachte schade. De schadevergoeding wordt ingehouden op de wedde van den ambtenaar de inhouding zal in den regel niet meer bedragen dan 10 van het telkens te ontvangen bedrag. Art. 14. In den regel worden de noodige gereedschappen aan den ambtenaar van gemeentewege ten gebruike gege ven. Zoo eigen gereedschappen door den ambtenaar worden gebruikt, wordt hem daarvoor een naar billijk heid te berekenen vergoeding gegeven. Art. 15. Alleen met geldige redenen mag de ambtenaar zijn dienst verzuimen bij verhindering is hij verplicht on verwijld, onder opgave van de redenen zijner verhin dering, hiervan kennis te geven aan het hoofd van den tak van dienst, waaronder hij werkzaam is, of, bij diens afwezigheid, aan hem die genoemd hoofd vervangt. Art. 16. De ambtenaar is verplicht, indien het hoofd van den tak van dienst dit noodig acht en, zoo het betreft werkzaamheden in een anderen tak van dienst, in op dracht van Burgemeester en Wethouders, tijdelijk ge lijksoortige of ongeveer gelijksoortige andere werk zaamheden te verrichten. Art. 17. 1. Behoudens het bepaalde in artikel 148 der Ge meentewet is de ambtenaar verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in zijn betrekking is ter kennis geko men, voor zoover die verplichting uit den aard der zaak volgt of hem uitdrukkelijk is opgelegd. 2. De verplichting tot geheimhouding bestaat niet tegenover hen aan wie de ambtenaar middellijk of on middellijk ondergeschikt is, noch tegenover het scheids gerecht of den Centralen Raad van Beroep. Art. 18. 1. Indien een persoon, die hetzelfde perceel be woont als de ambtenaar of dit ten hoogste 14 dagen te voren bewoond heeft, lijdende is aan pest, cholera, gele koorts, vlektyphus, febris recurrens of variola major, is het den ambtenaar verboden aan den dienst deel te nemen. 2. Indien een persoon, die hetzelfde perceel be woont als de ambtenaar of dit ten hoogste 14 dagen te voren bewoond heeft, lijdende is aan eene besmettelijke ziekte van groep B, bedoeld in het tweede lid van artikel 1 van de Besmettelijke-Ziektenwet 1928 (Staatsblad no. 265), is het den ambtenaar verboden aan den dienst deel te nemen, tenzij uit eene verklaring van een ge meentelijken geneeskundige blijkt, dat gevaar voor overbrenging van de ziekte niet bestaat. De ambtenaar is verplicht bij het waarnemen in het perceel van eene ziekte, als in dit of in het vorige lid bedoeld, hiervan ten spoedigste kennis te geven aan het hoofd van den tak van dienst. 3. Aan den ambtenaar kan door Burgemeester en Wethouders in geval van ziekten, die voor de omgeving gevaar opleveren, de deelneming aan den dienst worden ontzegd. 4. Het verbod tot deelneming aan den dienst houdt tevens in het verbod tot het betreden van dienstlokalen of -terreinen. 5. De ambtenaar ontvangt over den tijd, gedurende welken het hem, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, verboden is aan den dienst deel te nemen, zijne volle bezoldiging. 6. De ambtenaren hoeden zich zooveel mogelijk voor besmettingsgevaar. Art. 19. 1Aan den ambtenaar kan bij zijne benoeming de verplichting worden opgelegd in een bepaald deel van de gemeente of in een bepaalde ambtswoning te wonen Indien er later verandering komt in de aanwijzing of zoo deze eerst na zijne indiensttreding plaats heeft, worden hem verhuiskosten vergoed. 2. De vergoeding wordt door Burgemeester en Wethouders bepaald naar gelang van de terzake ge maakte kosten en geleden schade. Zij wordt beperkt tot hetgeen werkelijk, met inachtneming van redelijke zuinigheid, moest worden uitgegeven. Art. 20. 1. Het is den ambtenaar verboden: a. voor zoover hij in volledigen dienst der gemeente is, handel te drijven of in dienst van derden een bezol digde nevenbetrekking te bekleeden, een ander beroep uit te oefenen of betaalde werkzaamheden te verrichten: b. rechtstreeks of zijdelings deel te nemen aan wer ken of leveranties voor de gemeente; c. in verband met de uitoefening van zijn dienst betrekking geschenken of giften van derden aan te nemen, te vragen of eenigen invloed uit te oefenen op de aanbieding daarvan: d. buiten de gemeente te wonen. 2. Burgemeester en Wethouders kunnen van het sub a en d bepaalde ontheffing verleenen. Art. 21. 1Het is den ambtenaar verboden in dienst of bij het gekleed gaan in uniform insignes of andere onder scheidingsteekenen of in dienst uniformkleedingstukken te dragen, een en ander voorzoover die niet vanwege het daartoe bevoegde gezag zijn verstrekt of voorge schreven of voorzoover niet tot het dragen daarvan aan de ambtenaren in 's Rijksdienst door den Voorzitter van den Raad van Ministers op grond van het bepaalde in artikel 50 van het Algemeen Rijksambtenarenregle ment vergunning is verleend. 2. De ambtenaar, wien eene ambts- of dienstwoning ter bewoning is aangewezen, onthoudt zich van het uitsteken of hijschen van andere dan nationale vlaggen, oranje vlaggen of van de Friesche vlag. 3. Uit het uiterlijk aanzien van de ambts- of dienst woning of van het daarbij behoorende erf mag niet blijken van de politieke gezindheid van den ambtenaar of zijne huisgenooten. HOOFDSTUK V. Dienst- en Werktijden. Art. 22. 1. Voor zoover de regeling van den dienst dit toe laat, wordt de gewone werktijd aangegeven in de bij art. 3 bedoelde bijzondere voorschriften. 2. Daarbij worden de volgende bepalingen in acht genomen a. de werktijd bedraagt ten hoogste 48 uur per week waarin de rusttijden niet begrepen zijnen ten hoogste 8J/2 uur per dag; voor bepaalde functies kan, de Com missie voor Georganiseerd Overleg of de Dienstcom missie gehoord, een langere werktijd worden vastgesteld; b. de werktijd wordt zoodanig geregeld, dat de arbeid vóór des Zaterdagsmiddags 1 uur is afgeloopen en geen arbeid wordt verricht op Zondagen en feest dagen, tenzij de aard van het werk vordert, dat ook op Zaterdagmiddag na 1 uur of op Zon- en feestdagen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1934 | | pagina 296