1 a. 25 voor het eerste en tweede uur en 50 c/c voor elk volgend uur met dien verstande, dat overwerk van een kwartier of korter niet als zoodanig wordt beloond; b. voor overuren gedurende den nacht en op Zon en feestdagen 100 2. Overwerk wordt zooveel mogelijk vergoed door aan den ambtenaar, in den regel binnen drie weken na den dag, waarop het overwerk is verricht, een aantal uren vrij af te geven, gelijk aan dat gedurende welke is overgewerkt, in welk geval alleen de verhooging wordt uitbetaald. 3. Overuren worden voor administratief en tech nisch personeel op jaarbezoldiging slechts berekend, voor zoover de 48-urige werkweek is overschreden. 4. Voor de ambtenaren, voor wie een jaarbezol diging is vastgesteld, is de uurbezoldiging gelijk aan 1.210U van de jaarbezoldiging. 5. Bij berekeningen krachtens het eerste en tweede lid worden breukgedeelten van een cent beneden den halven cent verwaarloosd; de halve cent en breuk gedeelten van een cent daarboven worden voor een cent gerekend; gedeelten van een uur worden voor een vol uur gerekend. Art. 30. 1Onverminderd het bepaalde in artikel 28, 4de lid, wordt aan dengene, die een ambtenaar in ploegendienst gedurende drie dagen of korter vervangt, voor de uren, vallende buiten den voor zijn functie geldenden rooster, een vergoeding van 25 van het uurloon toegekend bij vervanging gedurende den nacht; bij vervanging op Zaterdagmiddag bedraagt de vergoeding 50 en bij vervanging op Zon- en feestdagen 100 c/< van het uurloon. 2. De in het eerste lid genoemde vergoeding wordt eveneens toegekend aan den ambtenaar aan wien uit anderen hoofde werkzaamheden in de rusttijden worden opgedragen voor zoover zijn werktijd volgens den werkrooster daardoor niet wordt overschreden. Art. 31. 1. De ambtenaar, die als militair ingevolge eene uit de wet of uit eene verbintenis voortvloeiende verplich ting in werkelijken dienst is, wordt geacht in zijne burgerlijke betrekking met verlof te zijn. Hij behoudt over den tijd van dezen dienst het genot van de aan zijn ambt verbonden bezoldiging, voor zoover hij krach tens de artikelen 32 tot en met 34 daarop aanspraak kan maken, dan wel voor zoover die werkelijke dienst wordt vervuld gedurende het aan hem verleende vacantieverlof. 2. In alle andere gevallen wordt hem de bezoldiging over den tijd van het verblijf in werkelijken dienst niet uitbetaald. Art. 32. 1. De ambtenaar, die voor herhalingsoefeningen in werkelijken dienst is, behoudt over den tijd van dezen dienst het volle genot van de aan zijn ambt verbonden bezoldiging. 2. Voor zooveel noodig bepaalt de Minister van Defensie, welke dienst als herhalingsoefening wordt beschouwd. 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met herhalingsoefeningen gelijk gesteld de werkelijke dienst, vervuld krachtens a. artikel 5, vijfde lid, onder a, der Wet voor het reservepersoneel der landmacht 1905, zooals die sedert is gewijzigd, voor zooveel ziekte betreft b. artikel 36, eerste lid, onder a, der Dienstplicht wet, of artikel 5, onder 3e, sub a, der Wet voor de Koninklijke marine-reserve 1924 (Staatsblad no. 369) indien het niet tijdig bereiken van den vereischten graad van geoefendheid het gevolg is van ziekte; c. artikel 36, eerste lid, onder c, der Dienstplicht wet, artikel 5, vijfde lid, onder b, der Wet voor het reservepersoneel der landmacht 1905, zooals die sedert is gewijzigd, of artikel 5, onder 3e, sub c, der Wet voor de Koninklijke marine-reserve 1924 (Staatsblad no. 369), voor zoover betreft den tijd, doorgebracht tot het ondergaan van het daar bedoelde onderzoek, indien dat onderzoek geen krijgstuchtelijke straf of veroordeelend vonnis tengevolge heeft; d. artikel 36, eerste lid, onder e en f, der Dienst plichtwet, artikel 5, vijfde lid, onder c en d, achtste en negende lid. der Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905, zooals die sedert is gewijzigd, of artikel 5, onder 3e, sub e en f, der Wet voor de Koninklijke marine-reserve 1924 (Staatsblad no. 369); e. artikel 36, tweede lid, der Dienstplichtwet, artikel 5, zevende lid, der Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905, zooals die sedert is gewijzigd, of artikel 5, onder 4e, der Wet voor de Koninklijke marine-reserve 1924 (Staatsblad no. 369), mits de oproeping in werke lijken dienst niet plaats heeft voor het ondergaan van straf en het bedoelde onderzoek geen krijgstuchtelijke straf of veroordeelend vonnis ten gevolge heeft. Art. 33. 1. De ambtenaar, die in verband met oorlog, oor logsgevaar of andere buitengewone omstandigheden verplichten werkelijken dienst verricht, geniet gedu rende 30 dagen de volle aan zijn ambt verbonden be zoldiging en daarna hetgeen deze meer bedraagt dan zijne militaire belooning. 2. Het eerste lid is eerst van toepassing, nadat de militair, hetzij vóór, hetzij gedurende de buitengewone omstandigheden een werkelijken dienst van 5Yi maand of, indien hij eene eerste oefening van korteren duur te vervullen had, deze oefening heeft volbracht. 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet a. ten aanzien van de buitengewone dienstplichtigen, die eerst in werkelijken dienst behoeven te komen na het jaar der lichting, waartoe zij behooren of naar hun leeftijd gerekend kunnen worden te behooren; b. voor de vrijwilligers van den landstorm, die hetzij een rang bekleeden, hetzij het bewijs van voorgeoefend heid hebben verworven. Art. 34. Op den ambtenaar, die in tijdelijken dienst is aan gesteld, zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 31, 32 en 33, slechts van toepassing tot en met den dag, waarop de burgerlijke betrekking zou zijn beëindigd, indien hij daaraan niet door den militairen dienst ware onttrokken. Art. 35. De tijd, gedurende welken krachtens wettelijk voor schrift verlof wordt genoten ter vervulling van mili tairen dienstplicht, komt in aanmerking als diensttijd, geldig voor de toekenning van de periodieke verhoo gingen, welke zijn of zullen worden verbonden aan de uitoefening van het beroep van den ambtenaar. Art. 36. 1. Stukwerk kan al of niet met premie voor goed werk aan ambtenaren op weekloon gegeven worden, wanneer het hoofd van den betrokken tak van dienst dit in het belang van het werk acht. Voor dit stukwerk worden geen lagere loonen uitgekeerd dan de ambte naren onder gewone omstandigheden zouden ontvan gen. 2. De nadere regeling van het stukwerk wordt zoo noodig door Burgemeester en Wethouders, gehoord de Commissie voor Georganiseerd Overleg, vastgesteld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1934 | | pagina 298