Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1937BIJLAGE NO. 31. BIJLAGE NO. 31. Aan den Gemeenteraad. Tot nog toe zijn geen voor- en achtergevelrooilijnen vastgesteld voor de "bebouwing van het terrein aan de West zijde van de van CronenburchstraatHet is thans noodig, dat daartoe wordt overgegaan. Gelijk U bekend is, zijn reeds bij Uw besluit van 23 December 1935 rooilijnen vastgesteld voor de bebouwing aan de Oost zijde van genoemde straat, tegelijk met de rooilijnen voor het overige gedeelte van het stratenplan op het terrein ten Zuiden van het Molenpad en ten Noorden van de Wijbrand de Geeststraat. Vervolgens zijn bij Uw besluit van 25 Februari 1936 ten aanzien van het geheele terrein, daaronder begrepen de grond waarop de bij dezen voorgestelde rooilijnen betrek king hebben, bebouwingsvoorschriften overeenkomstig artikel I4.3 der Woningwet vastgesteld. Tegen laatstgemelde rooilijnen, waarvan het ontwerp besluit met bijbehoorende teekening op de bij de wet voorge schreven wijze ter inzage heeft gelegen en van welke ter- inzageligging aan de betrokkenen schriftelijk bij aangetee- kenden dienstbrief kennis is gegeven, zijn binnen den daarvoor bepaalden termijn enkele bezwaarschriften ingekomen, te weten van R. en W. Koolstra, alhier, de firma Hoogeveen en Toornstra, gevestigd alhier en H.G.W. Sprengar, te !s Gravenhage. Voor wij tot behandeling van deze bezwaarschriften elk afzonderlijk overgaan, meenen wij er de aandacht op te moeten vestigen, dat de ontwikkelde bezwaren niet ter zake dienende zijn, voor zoover zij gericht zijn tegen de bestaande bebou wingsvoorschriften, omdat daartegen thans geen bezwaren meer kunnen worden ingebracht. Van belang zijn te dezen dus slechts de bezwaren, gericht tegen de ontworpen rooilijnen zelf. Deze laatste zijn echter bepaald in overeenstemming met en overeenkomstig de bedoeling van de genoemde bebouwingsvoor schriften. De Commissie voor de Openbare Werken heeft ons dan ook bij schrijven van 8 Januari j.l., dat wij hierbij over leggen, medegedeeld, zich met de rooilijnen te kunnen vereeni- gen. Met betrekking tot de ingekomen bezwaarschriften merken wij het volgende op: Bezwaarschrift van R. en W. KOOLSTRA: De meening van de adressanten, dat op het aan het Molen pad grenzende terrein, kadastraal bekend Sectie G no. 7083 (thans no. 11128), slechts een woning van geringe afmetingen kan worden gesticht, is onjuist; de beschikbare breedte langs het Molenpad, zijnde ongeveer 7 Meter, is ruim voldoende voor het bouwen van een flinke woning. Met het ontwerpen van de rooilijn ter plaatse is hiermede, gelijk uit de teekening blijkt, In het belang van de adressanten dan ook rekening gehouden. Ten aanzien van het bezwaar tegen de achtergevelrooilijn op het perceel van de adressanten, kadastraal bekend Sectie G no. 9^+13» zij opgemerkt, dat voor de bebouwing langs den Oostergrachtswal geen achtergevelrooilijnen zijn vastgesteld, zoodat uitbreiding van die zijde uit geen bezwaar kan ont moeten. Alleen indien daarmede gekomen zou worden op het terrein, waarop de bebouwingsvoor schriften betrekking hebben, zou dit aanleiding tot moeilijkheden geven, daar laatstbe doeld terrein volgens artikel 2 der genoemde voorschriften bestemd is voor den bouw van woningen. Een bebouwing met loodsen, pakhuizen en dergelijke is daar slechts mogelijk met vergunning van den Raad (artikel 1+ der bebouwingsvoor schriften)

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1937 | | pagina 246