2.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden, 1945* BIJLAGE FO. 1.
ningen met het Rijk zullen nog vele ontvangsten geadministreerd
moeten worden,
Een begrooting voor den dienst 1945 is tot op heden niet op
gemaakt kunnen worden. Indien de mogelijkheid daartoe wel had
bestaan, zou aan de ramingen weinig waarde kunnen worden toege
kend, omdat deze net den stand van zaken, zooals deze zich in
1945 voordoet, in geen geval in overeenstemming hadden kunnen
zijn. Haar het zich thans laat aanzien, zullen de resultaten van
dezen dienst zeer zeker niet gunstiger zijn dan die, welke de
aangeboden ontwerpen voor den dienst 194b to zien geven.
Het ontwerp voor de gemeentebegrooting-194b wijst aan, voor
zooveel den gewonen dienst betreft:
wegens geraamde uitgaven f. 7.425.419,25
wegens geraamde inkomsten 6.007.965,74
zoodat het ongedekte 'tekort wordt geraamd op f. 1.417.453,51.
Wanneer wij willen aangeven de oorzaken, waaraan de noodzaak
tot de raming van een ongedekt tekort moet worden toegeschreven,
dan moeten wij er in de eerste plaats op wijzen, dat de uitgaven
der gemeente en met name de vaste lasten, als de loonen en de kos
ten der onderhoudsmaterialen, in den loop der laatste jaren der
mate gestegen zijn, dat de huidige normale inkomsten der gemeente
niet meer voldoende zijn om deze verhoogde uitgaven op te vangen.
Deze inkomsten moeten in hoofdzaak gevonden worden uit de belas
tingen en de uitkeeringen uit het Gemeentefonds.
Gelijk bekend, geschieden de laatstgenoemde uitkeeringen krachtens
de regeling van de financieele verhouding tusschen het Rijk en de
gemeenten. Bij de herziening van deze regeling in 1943 is bepaald,
dat de uitkeeringen zullen bestaan uit een som, berekend volgens
een formule, en een bedrag per inwoner. De formule-uitkeering ech
ter is bij die herziening "bevroren", waarom de gemeente uit dien
hoofde practisch niet meer kan ontvangen dan over het jaar 1942 is
genoten. Het is duidelijk, dat een dergelijk systeem bezwaren moet
opleveren, vooral indien hierbij in aanmerking wordt genomen, dat
de "bevroren" uitkeering gebaseerd is o.rn. op de persoonlijke be
lastingen naar het inkomen en het veimogen, belastingen derhalve,
waarvan het bekend is, dat zij nadien belangrijk hoogere opbreng
sten te zien ghven. Als vaststaand kan dus worden aangenomen, dat
de onderwerpelijke uitkeering in elk geval op een veel te laag peil
"bevroren" is. Weliswaar bracht de uitkeering per inwoner weer ee-
nig soulaas, doch, in verhouding tot hetgeen verloren is gegaan,
in lang niet voldoende mate.
Ter gelegenheid van de bovenbedoelde herziening is tevens het
belastinggebied van de gemeente ingekrompen in zooverre, dat zij
voortaan niet meer kon beschikken over haar hoofdbronnen van in
komst: de opcenten op de persoonlijke belastingen nagr inkomen en
vermogen. In de plaats daarvan werd haar de beschikking gegeven
over een hoogere heffing van opcenten op de hoofdsom der grondbe
lasting en over een aandeel in de ondernemingsbelasting. Het behoeft
naar onze meening geen betoog, dat deze heffingen met die van de
opcenten op de hoofdsom der personeele belasting en de z.g. eigen
heffingen, als straat-, vermakelijkheids- en hondenbelasting,in de
gegeven omstandigheden niet (meer) de noodige elasticiteit bezit
ten om daarmede de in de laatste jaren verhoogde uitgaven op te
vangen.
Met het vorenstaande hebben wij duidelijk willen maken, dat zoo
wel de regeling inzake de financieele verhouding tusschen het Rijk
en de gemeenten, als die omtrent het aan de gemeenten toegewezen
belastinggebied binnen niet te langen tijd aan een herziening be-
hooren te worden onderworpen. Het is ons bekend, dat de Landsre-
geering hieraan de noodige aandacht schenkt, doch voordat defini
tieve besluiten Ler zake zijn genomen, kunnen in de begrooting
geen andere ramingen worden gedaan dan voorgesteld zijn. Naar ons
gevoelen zal het van deze herziening afhangen, of dekking van het
"ge-"
3.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden, 1945* BIJLAGE FO. 1.
geraamde tekort zal kunnen worden gevonden.
Wij willen dit algemeene gedeelte besluiten met enkele opmer
kingen ten aanzien van den kapitaaldienst en ons daarbij in de
eerste plaats bepalen tot een overzicht, waaruit de leenings-
schuldpositie der gemeente sedert den aanvang van den oorlog
blijkt.
Op 1 Januari 1940 bedroeg het onafgeloste gedeelte van:
a. de annuïteitsschuld f 4.184.231,71
T>. de gewone leeningsschuld 11.021.615,57
Totaal f 15.205.847,28
Om een vergelijking met den toestand per
1 Januari 1946 mogelijk te maken, moet het bere
kende totaal
a, vermeerderd worden met:
1wegens voorschotten uit het
Werkfonds, aangevraagd vóór, doch
ontvangen gedurende den bezettings
tijd (restant per 1 Januari 1946) f 470.308,05
2. wegens een in verband met de
grenswijziging van de gemeente
Leeuwarderadeel overgenomen voor
schot uit het Werkfonds
(restant per 1 Januari 1946) 41.851,49
3. wegens andere leeningsschuld,
in verband met de grenswijziging
van Leeuwarderadeel overgenomen
(restant per 1 Januari 1946) 1.512.951,49
4. wegens leeningsschuld in be
zettingstijd aangegaan, doch ten
behoeve van objecten tot welker
daarstelling besloten is voor
den bezettingstijd (restant por
1 Januari 1946) 2.175.100,-
T~4.2UU.211 ,03
b. verminderd worden met:
de "5aarlijksche aflossingen,
welke in 1940 werden voldaan van
de per 1 Januari 1940 bestaande
leeningsschuld, bedragende
f 594.129,32 en dus over 1940
t/m 1945: 6 x f 594.129,32 is 3.564,775,92 M 635.435.11
Met den toestand per 1 Januari 1946 vergelijk-
baar bedrag f 15.841.282,39
Blijkens de aangeboden ontwerp-begrooting
zal op 1 Januari 1946 bedragen het onafgeloste
gedeelte van:
a, de annuïteits schuld f 4.120,204,72
T>. de annuïteÜBschuld, overge
nomen van Leeuwarderadeel 41.851,49
o. de gewone leeningsschuld
Twaaronder f 1.512.951,49,
overgenomen van Leeuwarderadeel) .635.25606
Totale onafgeloste schuld per 1 Januari 1^45" f 15.797.312,27
De uit het vorenstaande overzicht te trekken conclusie kan dus
zijn, dat de schuldpositie der gemeente gedurende de oorlogsjaren
niet ongunstiger is geworden, m.a.w, dat geen leeningen behoefden
en behoeven te worden aangegaan ten behoeve van werken, tot de
uitvoering van welke in die jaren zou zijn besloten.