Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden, 1948. BIJLAGE NO.36.
BIJLAGE NO.36.
Aan de Gemeenteraad
Bij rondschrijven van 19 November 1947, no. U 59283,
afdB.B.Bur.Pin.heeft de Minister van Binnenlandse Zaken
aan de gemeentebesturen medegedeeld, dat de aanvankelijk in
het wetsontwerp Belastingherziening 1946 (later 1947)opgeno-
men beoaling in zake een weeldebelasting van 25$, ten behoe
ve van het Rijk te hexfen van beoaalde soorten diensten,
welke bestaan uit het geven van toegang tot vertoningen, voor
stellingen, uitvoeringen, wedstrijden en andere vermakelijk
heden, bij nota van wijziging is ingetrokken. Hierbij werden
de gemeentebesturen tevere uitgenodigd de vermakelijkheidsbe
lasting belangrijk te verhogen en aldus het terrein der publie
ke vermakelijkheden tot een rijker vloeiende bron van inkomsten
voor de-gemeenschapi.e. de gemeenten, te maken.
Gelet op de lasten, welke bij het invoeren van de weelde
belasting ou de vermakelijkheden zouden zijn gelegd, mede in
verband met het systeem van de omzetbelasting, waarvan de weel
debelasting een onderdeel is, zou het heffingspercentage in het
algemeen op 50$ dienen te worden gesteld.
Voornoemde Minister en zijn ambtgenoten van Financiën en van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschaopen ontveinsden zich echter
niet, dat dit oercentage niet over de gehele linie zou kunnen
worden geheven en dat met name voor instellingen van serieuze
kunst en voor vermakelijkheden, welke een cultureel- of ouvood-
kundig karakter dragen, dit oercentage te bezwarend was.
Voor concerten, muziek- en zanguitvoeringen, toneel- en der
gelijke voorstellingen, sportwedstrijden, enz. zou het percen
tage op 20$ gehandhaafd kunnen blijven, resuectievelijk worden
gesteld. Ten aanzien van de bioscoopvoorstellingen waren dc Mi
nisters van oordeel, dat hiervoor een gemiddelde heffing van
45$ zou moeten worden aangehouden.
Zowel van de zijde der gemeentebesturen als van die der be
langhebbende exuloitanten werden ter zake van de verhoging der
vermakelijkheidsbelasting, bedoeld in voornoemde circulaire,
verschillende inlichtingen gevraagd en bezwaren naar voren ge
bracht, welke de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Finan
ciën aanleiding hebben gegeven zich omtrent deze aangelegenheid
nader te beraden.
Bij circulaire van 17 Januari 1948, no.IT 562, afd.B.B.Bur.
Fin., deelde de Minister van Binnenlandse Zaken mede, dat, hoe
wel het standpunt, dat het terrein der uublieke vermakelijkhe
den tot een rijker vloeiende bron voor de gemeenschau, i.e. de
gemeenten, kon worden gemaakt, moest worden gehandhaafd, nadere
overweging der bezwaren en de met de verschillende belanghebben
den gehouden besprekingen er toe hebben geleid, dat de betref
fende Ministers tot een nadere precisering van dit standpunt wa
ren gekomen.
Voor de bioscoopvoorstellingen was aanvankelijk een percen
tage van 45 genoemd; ten einde echter het streven om het bio
scoopbezoek meer dienstbaar te maken aan de opvoeding en voor
lichting van het volk te steunen, verdiende het naar de mening
van de Ministers aanbeveling de heffing voor de voorstellingen,
welke geacht kunnen worden dit belang te dienen, op een lager
percentage te stellen. Zij gaven dan ook in overwegingin de
verordening de bepaling op te nemen, dat de belasting 35$ be
draagt voor elke voorstelling, waarin naast andere films Neder
lands journaal en/of films, als bedoeld in artikel 1, lid 2,
onder 2e der Bioscoouwet,worden -ertoond, tot een gezamenlijke
lengte van ten minste 500 meter.
"In