Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden, 1949. BIJLAGE NO.45.
Aan de Gemeenteraad.
Hierbij delen wij U mede, dat Burgemeester en Wet
houders naar aanleiding van het door hen op 11 Januari 1949
ingevolge art. 198 der Gemeentewet aan Gedeputeerde Staten
ingezonden besluit van Uw Raad van 5 Januari 1949, no.10442,
houdende vaststelling van een Verordening op het venten in de
gemeente Leeuwarden, op 4 Maart 1949 van dit College een
schrijven hebben ontvangen, waarin tegen een tweetal bepalin
gen van deze verordening bezwaren worden aangevoerd.
Naar aanleiding van dit schrijven hebben Burgemeester en
Wethouders onze Commissie verzocht na te gaan of en, zo ja,
in hoeverre de gemaakte opmerkingen aanleiding zouden kunnen
geven tot het aanbrengen van wijzigingen in bovengenoemde
verordening
Het eerste bezwaar van Gedeputeerde Staten betreft het
bepaalde in artikel 5, eerste lid, sub b2waar het venten
binnen een afstand van 100 meter van winkels en standplaatsen
verboden wordt. Eenzelfde bezwaar, hoewel in minder sterke
mate, bestaat tegen het bepaalde in het eerste lid, sub b1
van dit artikel (verbod om te venten binnen een afstand van
100 meter van markten).
Ofschoon wij deze bezwaren niet kunnen delen, zijn wij, ge
geven de wenselijkheid om de verordening zo spoedig mogelijk
in werking te doen treden enerzijds en het geringe gewicht en
de niet-principiële aard van die bezwaren anderzijds, niette
min bereid daaraan in zoverre tegemoet te komen, dat de afstand
van 100 meter wordt teruggebracht tot 25 meter.
Wat het tweede bezwaar betreft, dit richt zich tegen de be
paling van artikel 6, welke het verstrekken van een ventvergun
ning aan minderjarigen in beginsel verbiedt. Gedeputeerde Sta
ten zouden de minimum leeftijd op 1 8 jaar gesteld willen zien,
terwijl zij voorts gaarne een ruimere ontheffingsmogelijkheid
zouden zien dan die, waarin het tweede lid van artikel 6 thans
voorziet
Ook dit bezwaar kunnen wij niet delen. Volgens ons burger
lijk recht is een minderjarige (d.i. beneden 21-jarige) niet
bekwaam om, onder meer, overeenkomsten van koop en verkoop
aan te gaan. Wij zouden het niet juist achten, dat krachtens de
ventverordening aan een minderjarige vergunning werd verleend
om overeenkomsten aan te gaan, waartoe hij krachtens het bur
gerlijk recht onbekwaam is. De mening van Gedeputeerde Staten,
dat de verordening het aan minderjarigen onmogelijk zou maken
als venter hun brood te verdienen, achten wij evenmin juist.
Degene immers, die de ouderlijke macht of de voogdij over een
minderjarige uitoefent en goedvindt, dat die minderjarige gaat
venten, kan ingevolge het tweede lid van artikel 4 zijn of
haar ventvergunning met toestemming van Burgemeester en Wet
houders door die minderjarige laten uitoefenen. Deze is dus
voor zijn venten gebonden aan de goedkeuring van zijn vader of
voogd, c.q. moeder of voogdes, hetgeen ons met het oog op de
gevaren, welke voor hem aan het beroep van venter verbonden
kunnen zijn, alleszins juist en wenselijk voorkomt.
Wij hebben derhalve overwegende bezwaren van principiële en
practische aard, om aan bedoelde suggestie van Gedeputeerde
Staten te voldoen. De afdeling Leeuwarden van de Centrale Ver
eniging voor de Markt-, Straat- en Rivierhandel, waarbij de
meeste "venters" zijn aangesloten, is bovendien, blijkens haar
schrijven d.d. 19 Maart 1949, waarvan hierbij een afschrift
wordt overgelegd, gekant tegen het verlenen van ventvergunnin
gen aan minderjarigen.
"Uit"