IS'
Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden, 1949. BIJLAGE NO. 83.
BIJLAGE NO. 83-
Aan de Gemeenteraad
Bij de personeelsvoorziening van de gemeentediensten
en -bedrijven is het de laatste jaren steeds noodzakelijk ge
bleken, om aan de buiten de gemeente woonachtige, voor een
benoeming in gemeentedienst in aanmerking komende, sollici
tanten, de toezegging te doen, dat hun bij benoeming de reis-
en verhuiskosten zullen worden vergoed op de voet van het
Rijksverplaatsingskosten-besluitHoewel de tot heden gevolg
de praktijk, waartoe ons college door vraag en aanbod op de
arbeidsmarkt en het nijpende huisvestingsvraagstuk als het
ware gedwongen was, geen enkele moeilijkheid heeft medege
bracht, is het thans echter - in verband met het bepaalde
in artikel 33 der Lager-onderwijswet 1920, zoals dit sedert
1 Juli 1948 luidt -, althans voor de onderwijzers, nodig
om deze materie bij raadsverordening te regelen. He4- genoem
de artikel van de Lager-onderwijswet 1920 bepaalt n.l.dat
onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten de Raad een rege
ling kan treffen tot het verlenen van een tegemoetkoming aan
de onderwijzers in de door hen te maken noodzakelijke kosten,
voortvloeiende uit een verandering van standplaats. Waar nu
derhalve de Raad door de wet uitdrukkelijk geroepen is tot
vaststelling van de hier bedoelde regeling voor de onderwij
zers, achten Burgemeester en Vtfethouders het - mede uit een
formeel oogpunt bezien - thans juister, om deze aangelegen
heid voor alle in gemeentedienst te benoemen ambtenaren in
de zin van het Algemeen Ambtenarenreglement bij raadsbesluit
te doen regelen. Na het van kracht worden van een zodanige
regeling zal dan derhalve ons college niet meer incidenteel
de hierboven bedoelde toezeggingen aan in gemeentedienst te
benoemen ambtenaren behoeven te doen.
In verband met het bovenstaande hebben wij het Uw Raad
hierbij aangeboden ontwerp ener verplaatsingskostenverorde
ning samengesteld. De in dit ontwerp vervatte regeling sluit
m.m. geheel aan bij die van hec Rijksverplaatsingskostenbe-
sluit voor burgerlijke en militaire landsdienaren (K.B. van
18 December 1946, Staatsblad G. 371, aangevuld en gewijzigd
bij K.B. van 3 Februari 1948, Staatsblad no. I. 35 en K.B.
van 12 Maart 1949, Staatsblad no. J. 116), hetwelk bij de
stukken is overgelegd
Naar het ons voorkomt, behoeft de lour ons voorgestelde
regeling geen nadere toelichting. Slechts moge worden gewe
zen op de consequentie, welke artikel 33, lid 2, der L.O.-
wet 1920 verbindt aan de vaststelling van de regeling voor
onderwijzers. Het genoemde lid bepaalt n.l., dat, wanneer
do gemeenteraad van de in artikel 33, lid 1, bedoelde be
voegdheid gebruik maakt, hij tevens gehouden is tot toeken
ning van een gelijke tegemoètkoming aan de onderwijzers,
verbonden aan de in de gemeente gevestigde bijzondere scho
len, als bedoeld in artikel 97, die in hetzelfde geval ver
keren.
Met het oog op de inwerkingtreding van de aanvulling van
artikel 33 van de L.O.-wet 1920 op 1 Juli 1948, ware de da
tum van inwerkingtreding der voorgestelde verordening mede
op 1 Juli 1948 te stellen. De aan deze datum voorafgaande ge
vallen zijn bereids door ons college - zoals gezegd in aan
sluiting op de Rijksregeling en derhalve in overeenstemming
met de thans voorgestelde regeling - als incidentele gevallen
afgedaan.