.Jf
i'lflmlP
■IIHilÉÉÉÉHH
Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
mil
i?
jf i 'l
|f j,:
Ltl ïy
I
lm
lli
Ml
van Leeuwarden, 1949
BIJLAGE' NO.21 6
tikelen 9 en 11 der Hoger Onderwijswet volgt daaruit, dat
de leraren, zowel hij de intrede van leerlingen in het gym
nasium, als hij het eindexamen, als ook bij de mutaties
tijdens de loop van de gymnasiale leergang, slechts advi
serende stem hebben. De commissie betwijfelt, of zulks aan
alle leraren wel met voldoende duidelijkheid voor ogen heeft
gestaan. Over de rechtmatigheid van de in geding zijnde be
slissing van curatoren valt dus niet te twijfelen. Ook in
dien men op het standpunt staat, dat de verordening behoort
te worden gewijzigd, zal men de bevoegdheid van curatoren
onder de vigueur van de huidige verordening moeten erkennen.
Het bovenstaande neemt niet weg, dat het beleid van cu
ratoren in het hanteren van hun bevoegdheid aan critiek on
derhevig kan zijn.
De commissie acht het in principe niet onjuist, dat de
curatoren bij het hanteren van hun bevoegdheid, naast de bij
het onderwijs behaalde resultaten, mede acht geven op facto
ren als rechtvaardigheid tegenover leerlingen en ouders,
bijzondere omstandigheden gedurende een zeker cursusjaar
en eventueel sociale motieven, al zal aan elk dezer factoren
slechts een beperkte werking kunnen worden toegekend, daar
steeds de eisen van het eindexamen de belangrijkste rol zul
len moeten spelen. Indien het echter gaat om het nemen van
enig meer of minder risico bij het eindexamen - uitkomende
in een iets milder of iets strenger maatstaf bij de over
gang van klasse V naar VI- behoeven de hierboven vermelde
motieven niet a priori te worden uitgesloten.
17. Het curatorium in het algemeen.
De commissie geeft eerst haar oordeel over de houding
van het curatorium in het algemeen. Weliswaar heeft aan de
in geding zijnde beslissing de curator De Jong niet mede
gewerkt, maar uit niets is aan de commissie gebleken, dat
hij zich van de door zijn mede-curatoren genomen beslissing
heeft gedistancieerdzodat moet worden aangenomen, dat hij
zich daarmede heeft verenigd. Over de curatoren Bruins en
Burger zal verder nog afzonderlijk worden gehandeld.
a. De medewerking van curator Bruins aan de beslissing.
De commissie acht het een beleidsfout, dat het curatori
um heeft toegelaten, dat curator Bruins heeft deelgenomen
aan de beraadslaging over zijn zoon. Naar een hier te lande
algemeen erkende en toegepaste regel dient een belangheb
bende, indien in enig college zijn belangen in het geding
zijn, zich van beraadslaging en beslissing te onthouden.
Ook in de rechts- en bestuurspractijk wordt deze regel al
gemeen aanvaard. Het is aan de commissie onbegrijpelijk,
hoe het curatorium er toe is gekomen deze regel te verwaar
lozen. Curator Bruins heeft bij de beraadslaging een mede
deling gedaan van feitelijke aard (oververmoeidheid van
zijn zoon en diens intensieve studie, vgl. punten 4 en 12),
welke aanvankelijk door curatoren is aanvaard, doch bij
nader onderzoek niet volledig meer kon worden'aanvaard.
Dit heeft tengevolge gehad, dat de eerste beslissing van
curatoren moest worden herroepen. Dit feit alleen reeds de
monstreert de grote waarde van bovenbedoelde regel.
Curatoren verweren zich tegen dit verwijt door op te mer
ken, dat iedere vader het recht heeft mededelingen over zijn
kind te doen; dat ook zonder de aanwezigheid van curator
Bruins eenzelfde beslissing zou zijn genomen; dat een hoof
delijke stemming niet heeft plaats gehad en dat in een colle
ge, waarin verschillende personen jarenlang samenwerken, ook
zaken, waarin een lid van het college is betrokken, door het
gehele college in presentie van het belanghebbende lid kun
nen worden besproken.
De commissie kan geen van deze argumenten aanvaarden.
"Het"
Biilage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden, 1949* BIJLAGE NO.21 6.
Het is in de eerste plaats weinig aannemelijk, dat curato
ren aan de mededelingen van een willekeurige andere vader
dezelfde waarde zouden hebben toegekend als aan die van cu
rator Bruins. Vervolgens is het niet plaats hebben van een
hoofdelijke stemming in casu van geen betekenis, omdat het
door curator Bruins in de schaal geworpene in ieder geval
van invloed op de beslissing zou zijn en - naar curatoren
toegeven - ook inderdaad is geweest. En tenslotte toont het
onderhavige geval juist aan, dat in dergelijke gevallen het
niet-deelnemen aan de beraadslagingen door een belanghebbend
lid in een college veel verkieselijker is dan het tegendeel.
Curatoren hadden dan ook curator Bruins van de beraadsla
ging over zijn zoon en de gehele vijfde klasse moeten uit
sluiten. Ook al zou dan de beslissing gelijk zijn uitgevallen
- wat geenszins zeker is -, dan toch zou die beslissing te
genover buitenstaanders een groter moreel gezag hebben gehad.
De commissie kwalificeert de houding van het curatorium
in dezen als een ernstige beleidsfout, zonder nochtans de
goede trouw van curatoren in twijfel te trekken.
b. Het vragen van technische medewerking door curatoren aan
de leraren.
De commissie laat in het midden, of curatoren de bevoegd
heid hebben, aan de leraren, na het uitbrengen van hun ad
vies, als bedoeld in artikel 21 der Verordening, een nader
advies te vragen op grond van door hen, curatoren, verstrek
te aanwijzingen. De commissie acht dit juridisch aanvecht
baar. Ook heeft de commissie er bezwaar tegen, dat in deze
zonder meer een beroep wordt gedaan op de ambtelijke verhou
ding, waarbij dan de leraren de ondergeschikten zouden zijn
van het curatorium en deszelfs aanwijzingen zonder meer zou
den moeten opvolgen. De leraren staan niet tot het curatori
um, doch tot het gemeentebestuur in dienstbetrekking. Boven
dien is de taak van het curatorium in hoofdzaak toezicht uit
te oefenen en zorg te dragen voor nakoming van de voorschrif
ten van de Hoger Onderwijswet en de verordeningen. Tenslotte
erkent de commissie gaarne, dat het voor rector en leraren niet
gemakkelijk is van een eenmaal uitgebracht advies af te wij
ken. De werkzaamheid van leraar aan een gymnasium is moeilijk
te vergelijken met die van een ambtenaar. Daar het door de
leraren uitgebrachte advies zozeer samenhangt met hun persoon
lijke inzichten, is het volkomen begrijpelijk, dat een bloot
technische wijziging van dat advies op aanwijzing van het cu
ratorium door de leraren van de hand werd gewezen.
Anderzijds kan het -vragen van de meerbedoelde technische
medewerking door curatoren aan de leraren aan eerstgenoemden
allerminst euvel worden geduid. Eveneens zouden rector en le
raren door zodanige medewerking te verlenen allerminst hun
zelfrespect of waardigheid hebben losgelaten.
Op dit onderdeel spreekt de commissie derhalve naar geen
van beide zijden een afkeurend oordeel uit.
c. Een onjuistheid in de beslissing van curatoren.
Er wera reeds op gewezen (punt dat de leerlinge Rie-
mersma, bij een betere cijferlijst dan leerling Bruins, een
ongunstiger judicium verkreeg, Curatoren voeren hiervoor aan,
dat Riemersma geen doublant was en derhalve niet als een bij
zonder geval behoorde te worden beschouwd; verder motiveren
curatoren dit feit met het argument, dat zij, bij de gebleken
sterke weerstand van de leraren tegen hun beslissing, dezen
niet wilden belasten met het herexamen van Bruins Jr., daar
de leraren deze dan zouden kunnen laten zakken.
De commissie acht de verschillende judicia voor de leer
lingen Riemersma en Bruins Jr. (vóór de herroeping) onjuist.
Bij de leerlingen bestaat een sterk ontwikkeld gevoel voor
rechtvaardigheid in de beslissingen van leraren en anderen
"en"
m