Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden, 1 94-9BIJLAGE NO.21 6. 19. Curator Burger Be commissie Beschouwt het als een ernstig verzuim van Ir. Burger, dat hij als secretaris van het curatorium heeft nagelaten de herziening van de beslissing in zake Bruins Jr. aan de rector mede te delen. Zijn beroep op de omstan digheden kan hem niet afdoende excuseren, daar hij in de bestaande conflict-situatie zeker gelegenheid zou hebben moeten vinden om in een kort briefje aan de rector de be doelde opdracht van het curatorium uit te voeren. Hij zou niet te kort zijn geschoten, als hij een of enkele dagen na zijn vertrek naar het buitenland de rector had ingelicht. Bovendien zou hij bij pertinente onmogelijkheid een van zijn mede-curatoren hebben kunnen vragen zijn opdracht over te nemen. De nonchalante houding van Ir. Burger is onder de gegeven omstandigheden niet te verontschuldigen. 20. De rector Omtrent de rol, welke de rector in het conflict heeft gespeeld, valt weinig positiefs te zeggen. Curatoren ver wijten hem, dat hij, na de vergadering van curatoren en rector, aan de leraren het standpunt van het curatorium in een tendentieuze vorm zou hebben overgebracht (punt 14). De commissie is er niet in geslaagd zich op dit punt volle dige zekerheid te verschaffen. Het is echter volkomen dui delijk, dat de rector in het conflict geheel aan de zijde van de leraren staat. Hetgeen dus van de leraren in het al gemeen gezegd zal worden, geldt evenzeer voor de rector. De commissie heeft wel de indruk gekregen, dat de rector in de leraarsvergadering een niet geheel objectieve weergave heeft gegeven van hetgeen besproken is in de vergadering van curatoren en rector. Indien deze indruk juist is, zou de rector in grotere mate verantwoordelijk zijn voor de hou ding van het lerarencorps in het conflict, dan het leraren corps zelf. De rector kende de opvattingen van het curatorium uit de eerste hand. Uit niets is gebleken, dat hij in de le raarsvergadering heeft getracht op te komen voor de goede trouw van curatoren. In punt 17 onder a werd betoogd, dat de blote feiten zovel in voor curatoren gunstige als ongunstige zin kunnen worden geïnterpreteerd en dat het veronderstellen van een minder edel motief bij curatoren bij dezen een gees tesgesteldheid impliceert, welker aanwezigheid bij curato ren de commissie ten enenmale verwerpt. De rector heeft tegenover het opkomen van onjuiste veronderstellingen in de kring van de leraren niets gedaan; het tegendeel is althans aan de commissie niet gebleken. Verder heeft de rector in het conflict generlei bijzon dere activiteit getoond, noch in gunstige, noch in ongunsti ge zin. Hoewel de commissie de rector niet mag verwijten, dat hij geen middelen en wegen heeft weten te vinden voor verzachting van het conflict, betreurt zij het toch, dat de rector niet de gaven en de tact aan de dag heeft gelegd, wel ke men zo gaarne van hem, als rector van de school, zou heb ben gezien. 21Rector en leraren. In hun rapport hehben rector en leraren geponeerd, dat bij het curatorium het drijvend motief is geweest de leer ling Bruins te bevorderen om de curator Bruins ter wille te zijn en dat de rest van de vijfde klasse aan deze beslissing zo goed en zo kwaad als het kon moest worden aangepast. Ge lijk in punt 17 onder d is gezegd, veronderstelt deze gedach te bij curatoren een onwaardige mentaliteit, welke de lera ren niet zonder gegrond bewijs mochten aannemen. Rector en leraren verwachten voor hun standpunt on inzicht respect bij anderen en zij hadden ditzelfde respect moeten tonen voor "het" Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden, 1949- BIJLAGE NO.216. het standpunt van curatoren. Door hun bovenvermelde uit spraak tasten zij curatoren in hun waardigheid aan en de com missie kan niet anders dan dit onvoorwaardelijk afkeuren. Uit het feit, dat rector en leraren de meerbedoelde stelling op 26 Augustus 1 949 in hun rapport aan het papier toevertrouwden, kan - zonder hun onrecht te doen - worden afgeleid, dat zij ook in de eerste dagen na het ontstaan van het conflict dit standpunt aan derden hebben medege deeld. Daarmede staat vast, dat zij een aandeel hebben ge had in de verspreiding van de geruchten over deze zaak; te vens moet worden aangenomen, dat zij voor een deel aanspra kelijk zijn voor het kwaadaardig karakter van deze geruch ten. Hierover spreekt de commissie haar ernstige afkeuring uit, hoewel zij er zich van bewust is, dat dit oordeel over een college van personen slechts betrekkelijke waarde heeft, daar uiteraard het aandeel van ieder der leraren verschil lend kan zijn. Over het feit, dat enkele leraren de promotie-vergade ring ontijdig hebben verlaten, wil de commissie niet uit weiden. Zij acht dit een uiting van protest, die achterwege had kunnen blijven. De betrokken leraren hadden een wijze van protesteren op hoger niveau kunnen vinden. Daar deze demonstratie heeft plaats gehad na het ontstaan van het con flict en onder de verse emoties daarvan, wil de commissie hieraan slechts bijkomstige betekenis toekennen en daarover geen bijzondere afkeuring uitspreken. Een uitzondering wordt gemaakt voor de leraar d'Angremond die, elders benoemd zijnde, zich een verdergaande critiek tegenover het curatorium heeft veroorloofd dan de overige leraren; hiervoor heeft de commissie weinig bewondering. Rector en leraren schijnen, blijkens hun motie d.d. 6 September 1949, in overweging te hebben gehad hun werkzaam heden bij het begin van de nieuwe cursus niet weer aan te vangen. Daar zij deze overweging tijdig hebben laten varen, wil de commissie volstaan met de opmerking, dat bij niet- hervatten van de lessen de rector en leraren in overtreding zouden zijn geweest en dat alsdan disciplinaire maatregelen tegen hen op hun plaats zouden zijn geweest. Aan de motie is naar het oordeel van de commissie te grote verspreiding gegeven. De commissie veroorlooft zich verder de opmerking, dat het verwondering baart, dat rector en leraren zich niet uit eigen beweging tot het gemeentebestuur hebben gewend. Dit geeft inderdaad, gelijk curatoren hebben opgemerkt, blijk van een betreurenswaardig tekort aan inzicht in hun positie tegenover het gemeentebestuur. Verder wil de commissie nog de vinger leggen op enkele passages uit de brief van rector en leraren aan curatoren d.d. 21 September 1949, in antwoord op de brief van het cu ratorium van 7 September 1949. Deze is opgenomen in het rap port van laatstgenoemden. De aanhef van deze brief acht de commissie onbeleefd, vooral nu de brief is gericht aan het college, dat krachtens de Hoger Onderwijswet als toezicht houdende instantie boven rector en leraren is geplaatst. Bepaald ongepast acht de commissie de voorlaatste alinea van genoemde brief, waarin op ondubbelzinnige wijze aan cu ratoren wordt te verstaan gegeven, dat zij hebben heen te gaan. Deze opmerking hadden rector en leraren zich in geen geval mogen veroorloven; de commissie keurt deze opmerking dan ook ernstig af. "C."

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1949 | | pagina 489