Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden, 1949. BIJLAGE NO.216,
C. Voorstellen tot oplossing van het conflict.
22. Mogelijkheden tot oplossing.
Alvorens voorstellen tot oplossing van het conflict in
overweging te geven, heeft de commissie zich afgevraagd,
welke mogelijkheden daartoe aanwezig zijn.
De commissie acht geen termen aanwezig, tegen rector en
leraren disciplinaire maatregelen voor te stellen.
Verder is^de commissie van oordeel, dat de Raad het cu
ratorium of één of meer leden daarvan niet kan ontslaan;
slechts een verzoek tot het vragen van ontslag kan in over
weging komen.
Tenslotte is er nog de mogelijkheid, door de commissie
hieronder voorgesteld.
23. Motivering van de voorstellen van de commissie.
De hierboven onder letter B (punten 16 - 21 gegeven
beoordeling van het beleid van curatoren, rector en lera
ren en de door dezen aangenomen houding, bevat de redenge
vende feiten en omstandigheden voor de hieronder te formu
leren voorstellen van de commissie. Daaraan wordt nog het
volgende toegevoegd. De commissie heeft het, zowel aan het
curatorium in het algemeen, als aan curator Bruins als een
beleidsfout toegerekend, dat laatstgenoemde aan de beraad
slaging over zijn zoon heeft deelgenomen. Toch komt de com
missie tot een verschillende uitspraak ten aanzien van het
curatorium in het algemeen en curator Bruins afzonderlijk.
Zij grondt dit verschil op de navolgende overweging.
Curator Bruins had bij de in geding zijnde beslissing
een rechtstreeks persoonlijk belang, dat ongetwijfeld op
zijn houding van invloed is geweest. Hij heeft daardoor zijn
kwaliteit van curator onvoldoende gescheiden gehouden van
zijn hoedanigheid van vader. Dit element is bij de andere
curatoren niet aanwezig en daarin ligt de grond voor de ver
schillende beoordeling.
Tenslotte heeft de commissie overwogen, dat curatoren
tegenover rector en leraren een meer correcte houding hebben aan
genomen dan rector en leraren tegenover het curatorium. Het
zou,mede daarom, onjuist zijn, dat aan curatoren, wier ju
ridische positie minder sterk is dan die van rector en le
raren, verzocht zou worden heen te gaan, aangezien een der
gelijk verzoek aan rector en leraren ten enenmale buiten be
schouwing moet blijven.
24. Voorstellen van de commissie
De commissie stelt eenstemmig aan de Raad voor:
a. zich te verenigen met de in het rapport gegeven beoorde
ling van het beleid van curatoren, rector en leraren en
van de door hen aangenomen houding;
b. aan de curator DsBruins te verzoeken, als zodanig ont
slag te nemen;
c. aan de overblijvende curatoren enerzijds en rector en le
raren anderzijds, te verzoeken, met elkander een samen-
spreking te houden onder presidium van de president-cura
tor, ten einde te trachten, met elkander tot overeenstem
ming te komen;
d. aan curatoren enerzijds en rector en leraren anderzijds,
te verzoeken, in de maand Januari 1950 aan de Raad mede
deling te doen van het resultaat van de onder c bedoelde
samenspreking;
e. aan Z.E. de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap
pen^ in antwoord op diens brief van 6 Augustus 1949, te
berichten, dat aan het in bedoelde brief vervatte verzoek
niet is kunnen worden voldaan, daar dit verzoek geen steun
vindt in de wet en de Verordening voor het gymnasium.
"D."
Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden, 1949- BIJLAGE NO.21 6.
D. Wijziging: van de Verordening voor het gymnasium.
25. Uitstel van eventuele wijziging.
De commissie was, vóórdat haar bereikte de brief van
rector en leraren, bedoeld onder punt 1 sub m, reeds tot
de conclusie gekomen, dat het wenselijk was, de regeling
van het conflict en de eventuele wijziging van de veror
dening als twee gescheiden zaken te behandelen. Het doet
haar genoegen, dat rector en leraren blijk geven, dit stand
punt te delen. De commissie is van oordeel, dat het wense
lijk is, dat Burgemeester en Wethouders, alvorens wijziging
van de verordening in overweging te nemen, daarover advies
vragen van het curatorium en van rector en leraren en wel
nadat het conflict zal zijn beëindigd.
26. Publicatie van het rapport.
De commissie stelt ten slotte voor, een exemplaar van
dit rapport toe te zenden aan:
a. het curatorium en ieder der curatoren;
b. de vergadering van rector en leraren en aan de rector
en ieder der leraren, alsmede aan de oud-leraar, de heer
d'Angremond
c. Z.E. de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen;
d. de Inspecteur der Gymnasia;
e. het Genootschap van leraren aan Nederlandse Gymnasiën;
en voorts het rapport gedurende de maand Januari 1950 op de
gebruikelijke uren ter visie te leggen ter secretarie.
Aldus vastgesteld te Leeuwarden op 19 December 1949-
De commissie
J.K. Dijkstra, voorzitter.
GKamstra
L. v.d. Meer.
B.P. v.d. Veen.
A.A. Vondeling-van 't Hof.
J. v.d. Schaaf, rapporteur.
Verzonden 22 December 1949.