XII, 1, 2. 182—187.
1949.
INKOMSTEN
De heffing geschiedt krachtens raadsbesluit van 24 Mei 1932, goedgekeurd bij Koninklijk
besluit van 23 Juni 1932, no. 81, gewijzigd bij raadsbesluit van 7 Mei 1935, goedgekeurd
bij Koninklijk besluit van 18 Juni 1935, no. 50 en bij raadsbesluit d.d. 1 Juni 1938,
goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 16 Juli 1938, no. 98. (Voor onbepaalde tijd goed
gekeurd).
Aan de hand van het kohier voor 1948 is een raming van 15.000,gerechtvaardigd.
183 Opbrengst van het verlofsrecht voor de verkoop van zwak-alcoholische drank in het klein
Begroting
1945 1.250,—
1946 - 1.225
1947 - 1.300,—
1948 - 1.250,
1949 - 1.075,—
Rekening
1945 1.206,25
1946 -
1947 -
1.300,—
1.237,50
De heffing geschiedt krachtens de onder volgno. 187 vermelde raadsbesluiten.
Er zijn 43 verloven A verleend, waarvoor een verlofsrecht van 25,verschuldigd is.
De opbrengst voor 1949 wordt derhalve geraamd op ƒ1.075,
Zie echter volgno. 591 der uitgaven.
184 Oninbaar geleden belasting, welke alsnog is geïnd
Begroting
1945 memorie
1946 - memorie
1947 - memorie
1948 - memorie
1949 - memorie
Rekening
1945
1946 -
1947 -
39,90
11,09
Daar niet bekend is, of ontvangsten op deze post zullen plaats hebben, wordt de post
voor memorie uitgetrokken.
186 Vervolgingskosten ter zake van de invordering van plaatselijke belastingen
Begroting
1945 1.500,—
1946 - 1.000,—
1947 - 600,—
1948 - 800,—
1949 - 1.000,—
Gelet op de in de laatste jaren ontvangen bedragen wordt deze post op 1.000,gesteld.
Rekening
1945 773,40
1946 - 976,15
1947 - 1.636,20
2. Algemene uitkeringen en bijdragen.
187 Uitkering uit het gemeentefonds, bedoeld in artikel 2, onder b, van de wet van 15 Juli
1929, S 388 zoals deze is gewijzigd bij de wet van 15 Juli 1948S1307 {algemene uitkering
Begroting
1945
1946 -
1947 -
1948 - 1.441.065,12
1949 - 1.745.306,05
Rekening
1945
1946 -
1947 -
Volgens de opgaven ex artikel 22 van het Financiële-verhoudingsbesluit bedragen over
1939, 1940 en 1941, per inwoner berekend, de ten laste van de gemeente gebleven uit
gaven voor lager onderwijs (voor zover deze als verplichte uitgaven door de Lager-onderwijs-
wet 1920 op de gemeenten worden gelegd) en voor armenzorg:
44
1949.
XII, 2. 187—188. INKOMSTEN
over 1939 15,18480
over 1940 - 14,19028
over 1941 - 17,38778
Tezamen 46,76286 of gemiddeld 15,58762
Volgens de gemeenterekening bedraagt het nadelig saldo (berekend per
inwoner op 1 Januari van het betreffende jaar):
van hoofdstuk VIII 13 14 15
over
193 91,69298 0,39484 0,99789
194 0- 1,69033 - 0,41562 - 1,29085
194 1- 1,59038 - 0,44125 - 0,76659
Tezamen 4,97369 1,25171 3,05533
De gemiddelde uitgaven over deze jaren bedragen derhalve:
van hoofdstuk VIII §13 1,65790
van hoofdstuk VIII §14 - 0,41724
van hoofdstuk VIII 15 - 1,01844
Totaal der vier gemiddelden18,68120
Het aantal inwoners bedraagt naar schatting op 31 December 1948 rond 78.000.
Naar dit inwonertal zal de algemene uitkering bedragen
78.000 x 18,68120 ƒ1.457.133,60
Bij rondschrijven van het Ministerie van Financien van 23 September
1948, no. 278 Generale Thesaurie, Dienst der Rijksbegroting, Bureau ge-
meente-financien, is aan de gemeentebesturen mededeling gedaan, dat i.v.m.
de hogere ramingen voor 1949 van de middelen, waaruit het gemeentefonds
wordt gevoed, de algemene en de bijzondere uitkering uit dit fonds eveneens
in evenredigheid hoger geraamd kunnen worden.
Voor 1949 kan deze verhoging gesteld worden op 20 van de bedragen
welke in de begroting 1948 ter zake zijn uitgetrokken. Op de begroting
1948 is voor de algemene uitkering geraamd 1.440.862,27.
20% hiervan is- 288.172,45
Totaalƒ1.745.306,05
193 Uitkering uit het gemeentefonds, bedoeld in artikel 2, onder c, van de wet van 13 Juli 1929,
S 338, zoals deze is gewijzigd bij de wet van 13 Juli 1948 S I 307 {belasting-uitkering).
Begroting Rekening
1945 1945
1946 -
1947 -
1948 - 127.500
1949 - 176.120
1946 -
1947 -
Volgens raming van de belastinginspectie bedraagt de opbrengst wegens:
190 opcenten op de grondbelasting voor de gebouwde eigendommen396.000,—
110 opcenten op de grondbelasting voor de ongebouwde eigendommen - 33.000,—
150 opcenten op de personele belasting, t.w.
40 van de geraamde opbrengst 1948/1949 - 108.000,
60 van de geraamde opbrengst 1949/1950 - 162.000,
699.000,-
d.i. per inwoner 699.000,78000 8,96.