Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden 1950 BIJLAGE NO. 76.
BIJLAGE ITO. 76.
A.an de Gemeenteraad.
Bij de wet van 15 Juli 1948 (Staatsblad no.I 302)
is onder meer de in de Pensioenwet 1922 (Staatsblad no.240)
opgenomen bepaling met betrekking tot het verhaal van bij
dragen wegens inkoop van na 1 Juli 1922 bewezen diensttijd
voor pensioen gewijzigd in dier voege, dat dit verhaal voort
aan slechts mogelijk zal zijn tot een bedrag van 75 ten
honderd van de voor die inkoop aan het Algemeen Burgerlijk
Pensioenfonds verschuldigde bijdrage, of, voor het geval
tengevolge van die inkoop betaalde premiën ingevolge de
Invaliditeitswet worden gerestitueerd ten bedrage van
meer dan 25 ten honderd van de wegens de inkoop verschul
digde bijdrage, tot het bedrag van het verschil tussen de
vastgestelde inkoopbijdrage en de gerestitueerde premie*
Bij de genoemde wijzigingswet is tevens bepaald, dat de
na de datum van haar inwerkingtreding vervallende termijnen
van het verhaal van bijdrage voor inkoop van diensttijd
als bovenbedoeld, welke gegrond zijn op een vóór die datum
verkregen hoedanigheid als ambtenaar in de zin der Pensioen
wet 1922, tot 75 ten honderd worden verminderd.
vóór deze wijziging liet de wet toe het bedrag van de door
de Pensioenraad vastgestelde bijdragen wegens inkoop van
na 1 Juli 1922 bewezen diensttijd in zijn geheel op de betrok
ken ambtenaren te verhalen, met dien verstande, dat op hen,
die op 1 Paart 1942 reeds ambtenaar in de zin der wet waren,
het verhaal tot de helft van de inkoopbi jdrage was beperkt.
Het verhaalbare wegens Inkoop van op wachtgeld doorgebrachte
tijd en van diensttijd, vóór 1 Juli 1922 bewezen, te weten
de helft van de vastgestelde inkoopbi jdrageis ongewijzigd
gebleven.
Overeenkomstig de Pensioenwet, zoals deze luidae vóór de
bovenbedoelde wijziging en in aansluiting op de Rijksverhaals-
regeling is het verhaal van de inkoopbijdragen in deze ge
meente thans geregeld in de Verordening inzake de pension-
neering van gemeenteambtenaren, hun weduwen en weezen, be
doeld bij de Pensioenwet voor de gemeenteambtenaren 1913
en de Pensioenwet 1922 (Gemeenteblad 1942, no. 17).
Het eerste lid van artikel 7 xdezer verordening regelt
het verhaal wegens inkoop van na 1 Juli 1922 bewezen dienst
tijd. Pit verhaal bedraagt voor hen, die vóór 1 Paart 1942
de hoedanigheid van ambtenaar in de zin der wet hebben ver
kregen, de helft en voor hen, die op of na die datum deze
hoedanigheid verwierven, de volle inkoopsom. Ten aanzien
van laatstbedoelde categorie behoort derhalve het verhaal
in overeenstemming met de gewijzigde bepaling der Pensioen
wet te worden gebracht*
De regeling van het verhaal wegens inkoop van wacht-
geldtijd (artikel 7, tweede lid, der verordening) kan onge
wijzigd worden gehandhaafd. Artikel 9, regelende het verhaal
wegens inkoop van oude diensttijd van vóór 1 Juli 1922 op
ambtenaren, die de dienst der gemeente vóór die datum reeds
hebben verlaten, kan zonder bezwaar worden geschrapt, aange
zien niet verwacht kan worden, dat zodanige gevallen zich
n°g zullen voordoen.
Ie in het derde lid van artikel 7 opgenomen bepaling be
seffende het verhaal wegens inkoop van wachtgeldtijd op
ambtenaren, bedoeld in artikel 158 der Pensioenwet, dit zijn
ie ambtenaren in dienst op 1 October 1913? waarvoor de ge
meente het eigen pensioenrisico aanvankelijk behield, kan,