I 2, IV, V. 709 Geldlening overgebracht van hoofdstuk XVI53.265, Staat tegenover de raming van volgno. 706 min de raming van volgno. 711. 711 Bijdrage van hoofdstuk XVI van de gewone dienst 3.000, Zie volgno. 30. (Staat L 2.) HOOFDSTUK IV. Volksgezondheid. 719 Geldlening overgebracht van hoofdstuk XVI 50.753, Staat tegenover de raming van de volgnos. 714 en 714A min de raming van volgno. 721. 721 Bijdrage van hoofdstuk XVI van de gewone dienst 5.856, Zie volgnos. 136, 140 en 156 (Staat L 2). HOOFDSTUK V. Volkshuisvesting. Geldlening overgebracht van hoofdstuk XVI21.230, 723 Staat tegenover de raming van volgno. 716 min de raming van volgno. 737. 729 Bijdrage van hoofdstuk XVI van de gewone dienst ter reservering van het verschil tussen de te ontvangen en de verschuldigde annuiteit ter zake van de pensioenfondslening en over boeking van de gevormde reserve van het vorige dienstjaar58.502, Op 1 Januari 1951 is gereserveerd (zie mem. van toelichting 1950) ten behoeve van Hfdst. V Hfdst.XIII-§3 55.517,85 68.924,26 Te reserveren in 1951 - 2.984,01 - 5.931,64 Overboeken naar 1951 58.501,86 74.855,90 of rond 58.502,— 74.856,— Zie staat L 2 en volgno. 724. 731 Overboeking van de vorige dienst van het batig slot van het fonds, bedoeld in artikel 29, sub d, van het Woningbesluit en inkomsten van dit fonds in het lopende dienstjaarmemorie In het fonds was op 1 Januari 1950 aanwezig4.523,95 Dit bedrag moet, vermeerderd met de inkomsten en de gekweekte rente over 1950 en verminderd met de uitgaven over dat jaar, worden overgebracht naar de dienst 1951. Daar deze bedragen nog niet vaststaan, geschiedt de raming van deze post voor memorie. Zie ook volgno. 730. 735 Storting in het algemeen reservefonds voor woningwetbouw en overboeking van de gevormde reserve van het vorige dienstjaar38.420,- Voor de bepaling van de rijksbijdrage in het exploitatietekort van de na 31 December 1945 gereed gekomen woningwetwoningen, voor zover gebouwd met toepassing van de 166 V. beschikking bijdragen woningwetbouw 1948, neemt het rijk een 50-jarige annuïteit a 4 voor de bouwkosten en een 75-jarige 4 annuïteit voor de grondkosten in aanmerking. Voor de financiering van deze woningbouw worden nagenoeg geen rijksvoorschotten meer toegewezen, zodat de gemeente op de kapitaalmarkt de financieringsmiddelen moet aantrekken. Overeenkomstig het van rijkswege vastgestelde rentegamma bedraagt het rentepercentage voor 50-jarige annuïteitsleningen 31/4 Aangezien dit percentage lager is dan het rentetype, dat het rijk voor de rijksbijdrage calculeert, ontstaan hierdoor ex ploitatieoverschotten. Deze overschotten moeten ingevolge voormelde beschikking worden gereserveerd. De gemeente mag echter het door haar aangetrokken kapitaal tegen 4 aan de woningbouwcorporaties verstrekken. In dit geval kan de minister van wederopbouw en volkshuisvesting de voorgeschreven storting van 7 der jaarhuur verhogen tot 15 De financiële consequenties van de woningbouw zijn thans nog moeilijk te schatten. De in het verleden opgedane ervaringen nopen echter tot voorzichtigheid. Met het oog hierop wordt het wenselijk geacht, dat de financiële positie van de woningbouwcorporaties zo sterk mogelijk wordt gemaakt. Het verdient daarom aanbeveling het rentetype voor de ten behoeve van woningcorporaties gesloten geldleningen, te bepalen op hetzelfde bedrag van de door de gemeente aan geldgevers te betalen percentage. De afschrijving op de woningen kan dientengevolge eveneens gebaseerd worden op het aflossingsbestanddeel van de 3lfi annuïteit. Hierdoor wordt tevens bereikt, dat het schuldrestant van de gemeente aan geldgevers en het schuldrestant van de woningcorporatie aan de gemeente gelijk blijven, hetgeen administratieve voordelen geeft. Het vorenstaande impliceert echter niet, dat het juist zou zijn het exploitatieoverschot, ontstaan ten gevolge van een door de gemeente behaald rentevoordeel, te administreren als eigendom van en te laten beheren door de woningbouwcorporaties. Het wordt daarom beter geacht het verschil tussen de 4 en de 31/i annuïteit te storten in een algemeen reservefonds, te beheren door burgemeester en wethouders en waarvan de middelen overeenkomstig artikel 5 van de beschikking bijdragen woningwetbouw uitsluitend worden aangewend om nadelige exploitatiesaldi en mogelijke onvoorziene kapitaalsuitgaven van in de regeling betrokken complexen te dekken. Blijkens brief van 7 September 1949, no. 105015 B.A. 153, ontmoet deze regeling bij de minister van wederopbouw en volks huisvesting geen bezwaar. Hoewel de stichtingskosten van geen der gereed gekomen complexen reeds definitief zijn vastgesteld en een raming derhalve op voorlopige gegevens berust, wordt voor de navolgende complexen op de daarachter vermelde stortingen gerekend: gemeentelijk woningbedrijf: 71 won. M. H. Trompstraat4.520, 286 Marathonstraat - 16.400, 60 Spoorstraat- 3.500, 115 duplex-woningen- 4.660, woningbouwvereniging „Beter Wonen": 40 won. Poppeweg - 2.900, 12 - 500,— woningstichting „St. Joseph": 28 won. Kalverdijkje- 1.700, vereniging voor volkshuisvesting: 63 won. Archipelweg - 4.240, 38.420,— rente over gestorte bedragenmemorie 38.420,— De in de begroting 1950 omschreven regeling is niet toegepast, zodat de ter zake uit getrokken ramingscijfers voor 1951 voorhands buiten beschouwing blijven. Zie volgno. 726. Bijdrage van hoofdstuk VII van de kapitaaldienst wegens financiering aandelenkapitaal N.V. Bouwkas Noord Nederl. Gemeenten2.900,- Dit aandelenkapitaal is begrepen in de raming van volgno. 716 en zal uit eigen kapitaal der gemeente worden gefinancierd. 167

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1951 | | pagina 156