Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden, 1951- BIJLAGE EO.51.
ONTWERP I.
VERORDENING op de heffing van een
vergunnings- en verlofsrecht
ingevolge de Drankwet (Staats
blad 1931, no. 476), zoals de
ze wet sedert is gewijzigd.
Artikel 1.
Er worden in de gemeente geheven:
a. een recht wegens vergunning voor de verkoop van sterke
drank in het klein;
b. een recht wegens verlof voor de verkoop van zwak- alcoholi
sche drank in het klein (verlof A)
een en ander overeenkomstig de regelen, daaromtrent bij of
krachtens de Drankwet (Staatsblad 1931, no. 476), zoals deze
wet sedert is gewijzigd, en in de hierna volgende artikelen
gesteld.
Artikel 2.
Als grondslag voor de berekening van het vergunningsrecht,
met uitzondering van dat voor een hotelvergunning, wordt aan
genomen de jaarlijks te schatten huurwaarde, die de localiteit,
in verband met de omzet van sterke drank in het bedrijf, waar
voor de vergunning strekt, kan geacht worden te bezitten.
Artikel 3
Het vergunningsrecht bedraagt jaarlijks twaalf gulden en
vijftig cent voor elke vijftig gulden huurwaarde of gedeel
te daarvan, als bedoeld in artikel 2, doch is niet lager
dan veertig gulden.
Het recht wordt met vijftig ten honderd verminderd voor de
localiteiten, die voor het publiek gesloten zijn tussen
Zaterdagavond zes uur en Maandagmorgen acht uur.
Indien een vergunning wordt verleend voor een nieuw bedrijf
is voor de eerste maal een recht verschuldigd van een hon
derd zeventig gulden.
Het recht voor een bijzondere vergunning, als bedoeld in
het eerste lid van artikel 75 der Drankwet, bedraagt vijf
en zeventig ten honderd van de bedragen, bepaald in het
eerste en tweede lid.
Het recht voor een hotelvergunning bedraagt jaarlijks
f» 45,-- of zoveel minder als, op grond van het aantal in
het hotel voor logeergasten beschikbare kamers, bij algemene
maatregel van bestuur is bepaald.
Artikel 4.
Het recht voor een verlof A bedraagt jaarlijks vijf en
veertig gulden.
Artikel 5-
De in de artikelen 3 en 4 genoemde rechten zijn verschul
digd door de houder van de vergunning of van het verlof.
Het jaar, waarvoor het vergunnings- of het verlofsrecht
is verschuldigd, loopt van 1 Mei van het ene tot en met
30 April van het daaropvolgende jaar.
Wordt een vergunning of een verlof tussentijds verleend,
dan wordt het recht bij kwartalen berekend, waarbij een
gedeelte van een kwartaal voor één geheel geldt.
11 J»!