Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden, 1951. BIJLAGE NO.140.
ONTWERP I.
VERORDENING inzake tegemoet
koming in studiekosten.
Artikel 1.
1. Burgemeester en Wethouders kunnen aan een ambtenaar
een tegemoetkoming toekennen in de kosten van voortgezette
studie
2. Onder ambtenaar wordt mede verstaan degene, die op
arbeidscontract naar burgerlijk recht werkzaam is.
3. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming kan
worden toegekend indien:
a. de studie door Burgemeester en Wethouders in het belang
van de gemeente wordt geacht en
b. een opleiding wordt gevolgd, welke door Burgemeester en
Wethouders deugdelijk wordt geoordeeld.
4. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing ten aan
zien van een ambtenaar boven de 35-jarige leeftijd, tenzij
Burgemeester en Wethouders in een bijzonder geval anders be
slissen.
Artikel 2.
De ambtenaar, die voor een tegemoetkoming in aanmerking
wenst te komen, wendt zich bij met redenen omkleed verzoek
schrift tot Burgemeester en Wethouders. Hij is verplicht de
gegevens te verstrekken, welke ter beoordeling van het ver
zoek nodig zijn.
Artikel 3.
1. De tegemoetkoming wordt berekend over de wegens les
geld gedane uitgaven, vermeerderd, indien de lessen noodzake
lijk buiten de woonplaats moeten worden genomen, met de voor
het volgen der lessen werkelijk gemaakte reiskosten tot aan
het bedrag, dat nodig is bij gebruikmaking op de minst kost
bare wijze van een openbaar middel van vervoer,
2. De tegemoetkoming kan voor de ambtenaar, die kostwinner
is, niet meer dan 75 procent en voor de ambtenaar, die geen
kostwinner isniet meer dan 50 procent bedragen van de in het
vorige lid bedoelde uitgaven.
Art ike1 4
1. De tegemoetkoming wordt toegekend voor een door Burge
meester en Wethouders bij de toekenning te bepalen termijn,
welke wordt berekend naar de naar hun oordeel voor het behalen
van een diploma normaal te achten duur van de studie.
2. Burgemeester en Wethouders kunnen de in het vorige lid
bedoelde termijn in een bijzonder geval met ten hoogste één
jaar verlengen.
3. De voor de toekenning ingevolge het eerste en tweede
lid bepaalde termijn wordt geacht in elk geval te zijn ver
lopen op het tijdstip, waarop de dienstbetrekking van de amb
tenaar eindigt.
Art5