Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden, 1951» BIJLAGE EO. 175»
Corr.no. 9155»
BIJLAGE EO. 175-
Aan de Gemeenteraad.
Het Centraal Orgaan inzake gemeenschappelijke regeling
van gemeentelijke personeelsaangelegenheden heeft bij schrij
ven van 3 September 1951, no. 361, de aangesloten gemeenten
een nieuw ontwerp-kindertoelageverordening doen toekomen,
waarbij rekening is gehouden met de laatste wijziging van
de kinderbijslagwet en met de ingevoerde verhogingen van de
kindertoelagen als gevolg van de opgetreden prijsstijgingen.
In verband hiermede vestigt het Centraal Orgaan de aan
dacht op enkele verschilpunten met de geldende kinderbij -
slagver orde ning
Be kinderbijslagwet kent, voorzover er geen wettige
vader of stiefvader is, die recht heeft op kinderbijslag
voor een kind, dit recht toe aan degene, die het kind uit
sluitend of in belangrijke mate voor zijn rekening onder
houdt. Bit geldt niet voor natuurlijke kinderen. Echter
worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld
betreffende uitkering van kinderbijslag ten aanzien van na
tuurlijke kinderen, zulks op de voet van de wettelijke uit
keringen.
In verband hiermede komt de begripsbepaling van "kind"
(wettig-, stief- en pleegkind)neergelegd in artikel 1,
sub b, van de bestaande kindertoelageverordeningte ver
vallen en is in artikel 2 van het aangeboden ontwerp het
recht op kindertoelage toegekend voor elk kind beneden de
18 jaar, dat de ambtenaar tot zijn last heeft. Kinderen
van 18, 19 of 20 jaar, wier tijd, behoudens ingeval van
ziekte of vacantiegeheel of grotendeels in beslag geno
men wordt door of in verband met het volgen van onderwijs
aan een inrichting voor algemeen vormend- of vakonderwijs,
worden eveneens voor de toekenning van kindertoelage in
aanmerking gebracht. Ook ten aanzien van zieke en gebrek
kige kinderen van die leeftijd is in het ontwerp een voor
ziening getroffen.
In artikel 3 van het ontwerp is met betrekking tot het
tijdstip van toekenning en beëindiging van de kindertoelage
het verschil tussen maand- en weeklonen opgeheven. Voorts
is de tekst van het artikel vereenvoudigd.
Artikel 4 handhaaft het bedrag van de kindertoelage on
veranderd op 3$ van de bezoldiging. Echter wordt bij de be
paling van het minimum rekening gehouden met de sedert 1950,
in verband met de stijging van de kosten van het levensonder
houd, ingevoerde procentuele loonsverhogingen. In artikel 7
van de bij Raadsbesluit van 4 April 1951 vastgestelde toela
geverordening waren de geldende minimum-kindertoelagen reeds
met de bekende 10.25% verhoging vermeerderd tot f. 171,60
per jaar, f. 14,30 per maand en f. 3,30 per week. Vanaf
16 Maart j.l. worden deze bedragen respectievelijk f. 180,--,
f15 -- en f3,46.
Be maximum-kindertoelagen, eveneens bij artikel 7 van de
kindertoelageverordening 1951 bepaald op f. 264,-- per jaar
of f. 22,-- per maand, worden, gerekend van 16 Maart j.l. af,
gesteld op f. 277,20 per jaar, f. 23,10 per maand of f. 5,30
per week.
Eu deze nieuwe bedragen in de kindertoelageverordening
zelve worden opgenomen, behoort art.7 van de Toelageverordening
1951 gelijktijdig te worden ingetrokken. Be overgangsbepa
ling, vervat in het eerste lid van artikel 13 van het ontwerp
van het Qentraal Orgaan doet de nieuwe minima en maxima niet
ingaan voor het tijdstip, waarop de betrekkelijke bezoldigings-
ver-"