f
g.
Niet is gezinslid in de zin van deze regeling degene,
die uit hoofde van enige wettelijke regeling aanspraak
kan maken op een gehele of gedeeltelijke geneeskundige
verzorging of op gehele of gedeeltelijke vergoeding van
kosten daarvan,
bezoldiging s
le. voor de sub d, le, omschreven deelnemers het bedrag van
de pensioensgrondslag ingevolge de Pensioenwet 1922
(S. 240), dan wel het bedrag dat als pensioensgrondslag
zou gelden, indien zij ambtenaar in de zin van die wet
waren, naar de toestand op 1 Januari van het kalender
jaar en bij de aanvang van het lidmaatschap in de loop
van het kalenderjaar, naar de toestand op de dag van de
aanvang van het lidmaatschap;
voor de sub d, 2e, omschreven deelnemers?
a. indien zij wachtgeld of uitkering genieten, het bedrag,
dat overeenkomstig het bepaalde onder le laatstelijk
als bezoldiging gold op de dag voorafgaande aan het
ontslag, en
b. indien zij pensioen genieten,het bedrag van het bruto-
pensioen, geldend op 1 Januari van het kalenderjaar;
voor de sub d, 3e, omschreven deelnemers het bedrag van
het bruto weduwen- en wezenpensioen, geldende op 1 Janu
ari van het kalenderjaar;
dienstjaar: het kalenderjaar.
2e
3e.
Art ike 1 2
1
Het instituut heeft ten doel aan de deelnemers in de gevallen
en volgens de bepalingen, in deze regeling omschreven, bij
wijze van tegemoetkoming of vergoeding uitkeringen te verle
nen ter zake van verrichtingen en leveringen, te hunnen behoe
ve en ten behoeve van hun gezinsleden gedaan door artsen, apo
thekers, tandartsen, vroedvrouwen, ziekenhuizen en sanatoria,
beoefenaars van paramedische beroepen, ondernemers van zieken-
vervoer en leveranciers van medische artikelen.
2. Het deelnemerschap in het instituut geeft aanspraak op uitke
ring in niet gedekte kosten, verband houdende met ziekte over
eenkomstig deze regeling en de ter uitvoering daarvan door het
bestuur gegeven voorschriften.
Artikel 3.
1. Het bestuur is bevoegd onder door hem te stellen voorwaarden
als deelnemer in het instituut toe te laten:
a. het personeel in dienst van enig openbaar lichaam of van
een lichaam,als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder
de letters 1 en m der Pensioenwet 1922 (S. 240), een en
ander in zover deze lichamen van gemeentewege tot het die
nen van gemeentelijke belangen zijn ingesteld of van ge
meentewege worden beheerd;
b. het personeel van instellingen, dat door of vanwege het
gemeentebestuur wordt benoemd en een betrekking bekleedt,
waaraan een wedde is verbonden uit de inkomsten van een
of meer publiekrechtelijke lichamen;
c. het personeel der gemeenten, dat in dienst is op arbeids
overeenkomst naar burgerlijk recht, tenzij dit ingevolge
enig wettelijk voorschrift te dezer zake verplicht ver
zekerd is
d. het onderwijzend personeel, waarvan de bezoldiging bij
gemeentelijke verordening is geregeld;
e. gezinsleden van ambtenaren, bedoeld in art. 1, onder d le
sub III; !lf„
f. de burgemeesters der gemeenten;
g. personen, die het deelnemerschap door uittreding der ge
meente verloren, mits gebleken is, dat zij niet op een
andere redelijke wijze (naar het oordeel van het bestuur)
tegen de financiële gevolgen van ziekte e.d. kunnen worden
verzekerd en de toelating binnen drie maanden na de ingang
van de uittreding der gemeente wordt aangevraagd;
h. personen, die in het genot komen van pensioen binnen 10 ja
ren nadat hun deelnemerschap door het aflopen van het ge
not van wachtgeld is geëindigd.
2. Ten aanzien van het deelnemerschap ingevolge het eerste lid
vindt het bepaalde in artikel 1 sub d onder 2e en 3e, e en f
overeenkomstige toepassing.
3. Het verzoek om toelating overeenkomstig het eerste lid onder
a t/m f wordt gedaan door het gemeentebestuur dan wel het
bestuur van het lichaam, bedoeld onder a van dat lid; overi
gens gaat het deelnemerschap ingevolge het eerste lid niet in
dan na afgelegde verklaring van volledige aanvaarding dezer
regeling door hen wier toelating is verzocht.
4. Het bestuur is bevoegd te beslissen of en in hoeverre en onder
welke voorwaarden het aan het instituut verbonden personeel
onder de in deze regeling getroffen voorziening valt.
Hoofdstuk II.
Yan de deelneming.
1. Aanvang van het deelnemerschap.
Artikel 4.
Het deelnemerschap vangt aan:
a. voor de ambtenaar op de dag van zijn indiensttreding in dienst
van een gemeente of, indien hij op het tijdstip van inwerking
treding dezer regeling reeds als ambtenaar in dienst van een
gemeente is, op dat tijdstip;
voor de voor weduwenpensioen in aanmerking komende weduwe op
de dag na het overlijden van haar echtgenoot;
voor degene, die is toegelaten overeenkomstig het bepaalde in
artikel 3, eerste lid, op het tijdstip bepaald krachtens de
toelating.
2. Einde van het deelnemerschap.
Artikel 5
b.
a,
Het deelnemerschap eindigt:
bij overlijden, op de dag van het overlijden;
op de dag, waarop een deelnemer een of meer der voor het deel
nemerschap gestelde eisen verliest;
op de dag der schriftelijke opzegging door de in artikel 1, sub
d, 2e, 3e en 4e omschreven deelnemers, met dien verstande,
dat deze opzegging ten aanzien van de krachtens artikel 3,
le lid, sub a t/m f, toegelaten deelnemers slechts kan ge
schieden met instemming van het gemeentebestuur dan wel het
bestuur van het in dat artikel bedoelde lichaam en dan slechts
vóór 1 Juli van dat jaar met ingang van 1 Januari daaraanvol
gende
indien een deelnemer, bedoeld in artikel 1, sub d, 2e, 3e en
4e, krachtens enig wettelijk voorschrift te dezer zake ver
plicht verzekerd wordt;
voor de in artikel 1, sub d, 2e, omschreven deelnemer op de
dag, waarop het genot van pensioen, wachtgeld of uitkering
ei r\