De hogere raming is voornamelijk een gevolg van het vaststellen van het uitkeringspercentage op 103. Yan veel belang voor de gemeenten is het percentage van de op brengst der rijksbelastingen, waarmede het gemeentefonds van middelen zal worden voorzien. De inkomsten van dit fonds zullen thans in twee delen worden gesplitst, n. 1. een deel bestemd voor de algemene uitkering en een deel voor de belastinguitkering. Zoals reeds is vermeld, wordt voorgesteld dit laatste op 3,25 te stellen. Als algemene inkomst van het fonds heeft voor de jaren 1951 en 1952 een percentage van storting van 10,3 gegolden. De ministers zijn van oordeel, dat dit percentage niet voor de volgende jaren kan gelden, omdat de daarnaar berekende opbrengst mede strekte om de gevolgen op te vangen van de suppletieregeling der ondernemingsbelasting en omdat de hoofdsom van de grondbe lasting en van de personele belasting ten bate van het gemeente fonds werden gebracht. In overeenstemming met het voorstel van de Commissie-Oud wordt in het wetsontwerp voorgesteld het percen tage voor 1953 op 9,75 "te bepalen. Het stortingspercentage is voor de gemeente van zo grote betekenis, omdat uiteindelijk de middelen van het gemeentefonds beslissend zijn voor de aan de gemeenten te verstrekken bedragen. Immers naast de objectieve verhoging van de algemene uitkering uit het fonds - slechts resultaat meebrengende voor de kleine gemeenten - kent artikel 4, derde lid, van het wetsontwerp nog een tweede mogelijkheid van verhoging van het basisbedrag per inwoner. Deze verhoging kan worden toegepast, indien zich in een gemeente omstandigheden voordoen, welke doen verwachten, dat de uitkering aanmerkelijk tekort zou schieten in de behoeften der gemeenten aan algemene inkomsten. De memorie van toelichting zegt ten aanzien hiervan het volgendeHier is een mogelijkheid van correctie van de op grond der wet berekende uitkering, welke nodig is, omdat deze uitkering niet steeds voldoende de verande ring in behoefte aan algemene inkomsten, welke kan ontstaan als gevolg b.v. van structuurverandering in de gemeente, kan volgen. Door niet een aanvullende uitkering te creëren, doch een correc tie op het overeenkomstig het eerste of tweede lid van artikel 4 berekende bedrag per inwoner mogelijk te maken, en door het ge bruik van de woorden "doen verwachten" wordt tot uitdrukking ge bracht, dat het hier niet gaat om een maatregel, welke in acute begrotingstekorten van de gemeenten beoogt te voorzien. Wel zul len de gemeentebegroting en -rekening,zo nodig over verscheidene jaren, mede betrokken worden bij de beoordeling of de onderhavige bepaling zal worden toegepast, doch de omstandigheid, dat de be groting een tekort te zien geeft, zal op zichzelf geen motief zijn een verhoging van de uitkering per inwoner toe te staan, terwijl omgekeerd het niet reeds aanwezig zijn van een tekort niet per se tot afwijzing van een verzoek behoeft te leiden". In het eerdergenoemde rondschrijven deelt de Minister van Binnenlandse Zaken mede, dat de bij het wetsontwerp betrokken ministers reeds thans de gelegenheid openstellen een aanvraag om verhoging van de algemene uitkering in te dienen. Dit ver zoek, te richten tot de Ministers van Financiën en van Binnen landse Zaken, en uitvoerig gemotiveerd en gedocumenteerd, be hoorde uiterlijk in de eerste week van Augustus j.l. te worden ingezonden. Het zal U duidelijk zijn, dat, indien een groot aantal ge meenten een verzoek om verhoging van de algemene uitkering in dient - en wij hebben redenen om aan te nemen, dat dit inder daad het geval is - het van grote betekenis is over welke mid delen het gemeentefonds de beschikking heeft. Globale bereke ningen hebben aangetoond, dat bij een uitkeringspercentage van 116 en bij reservering van een deel van de middelen van het fonds voor de jaren, waarin de opbrengsten van 's Rijks belas- tingen" tingen dalen, de storting in het fonds van 9,75 van de op brengst van de betreffende rijksbelastingen onvoldoende zal zijn om op enigszins belangrijke schaal aan de door een aantal gemeenten ingediende verzoeken tot verhoging van de algemene uitkering gevolg te kunnen geven. Bij schrijven van 3 Augustus j.l., no. 8094, hebben wij ons tot de ministers gewend om voor onze gemeente een verhoogde uitkering vast te stellen. Een afschrift hiervan ligt met de daarbij ingezonden bijlagen bij de stukken voor U ter inzage. Wij hebben gemeend ons verzoek in de eerste plaats te moeten baseren op de zeer belangrijke, noodzakelijke investeringen, die sedert 1948 - dit is het jaar, waarin de toenmalige bijzon dere uitkering uit het gemeentefonds is vastgesteld - plaats hebben gehad. Het zijn echter niet alleen de lasten van nieuwe investeringen, die voor 1954, met een bedrag van f.641.530,--, het budget bezwaren. Ook overigens zijn de uitgaven van de ge meente de laatste jaren sterk gestegen. Zo moet voor 1954, ver geleken bij 1948, in ronde bedragen de volgende stijging van uitgaven worden geconstateerd: personeelslasten f onderhoud onderwijs (excl. personeelslasten en onderhoud) maatschappelijke steun (excl. personeelslasten en onderhoud) kapitaalslasten subsidies (hfdst. IY, VIII par. 16 en X) w oningw e tb ouw Totaal f. 2.898.000,-- 535.000,— 512 000,— 400.000,— 662.000,— 641» 000» 99-000,— 49.000,— De inkomsten van de gemeente zijn in 1954, vergeleken bij 1948, toegenomen met f. 1.480.000,--. Het is duidelijk, dat, ook al heeft het dienstjaar l94£Tuiteindelijk een niet onbelangrijk batig saldo opgeleverd, de inkomstenstijging absoluut onvol doende is om de sterk verhoogde uitgaven te dekken. De U thans aangeboden begroting sluit met een nadelig saldo van f. 744*568,--, ter dekking waarvan voorlopig een hogere algemene uitkering uit het gemeentefonds is geraamd. Evenals voor de dienst 1953 hebben wij voor 1954 de uit gaven zoveel mogelijk beperkt. Verschillende door de dienst van gemeentewerken noodzakelijk geachte posten voor onderhoud van gebouwen, straten, wegen, walmuren, enz. hebben wij ver laagd. Wij beseffen volkomen, dat deze handelwijze in de komen de jaren minder prettige gevolgen kan hebben, doch wij hebben gemeend hiertoe om budgetaire redenen te moeten overgaan. Het valt immers te verwachten, dat het verkrijgen van een verho ging van de uitkering uit het gemeentefonds weinig kans van slagen zal hebben, indien het gemeentebestuur van Leeuwarden niet met inspanning van alle krachten tracht het deficit zo laag mogelijk te houden. Vergeleken bij de primitieve begro ting voor 1953, die een tekort aangaf van f. 870.345,--, is het nadelig saldo van 1954 ongeveer f. 125.000,-- lager. Binnen enkele weken zal U evenwel een wijziging van de begro ting 1953 worden aangeboden, tengevolge waarvan, naar verwacht wordt, het nadelig saldo over dat jaar met een zodanig bedrag zal verminderen, dat toch voor 1954 een stijging van het te kort zal moeten wórden geconstateerd. Bij rondschrijven van 31 Augustus j.l. heeft de Minister van Binnenlandse Zaken, mede namens zijn ambtgenoot van Finan cien, aan de gemeentebesturen medegedeeld, dat de algemene uit kering over 1954 kan worden berekend naar 120 in plaats van naar"

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1953 | | pagina 292