Zoals IJ bekend is wordt sedert 1 Januari 1944 bij de heffing van de straatbelasting onderscheid gemaakt tussen het stede lijk gedeelte en het overige gedeelte der gemeente. De grens tussen deze gedeelten is sedert genoemd tijdstip vrijwel gelijk aan de grens, die destijds door de raad der gemeente Leeuwar- deradeel is vastgelegd in de verordening op de verdeling van de gemeente in klassen voor de personele belasting. De tot op heden geldende grens voor de heffing van de straatbelasting is nauw keurig omschreven in het tweede lid van art.4 van de tot 1 Ja nuari 1953 van kracht zijnde verordening en met een zwarte lijn aangegeven op de bij de stukken voor U ter inzage gelegde kaart. In de U hierbij aangeboden ontwerp-verordening is deze grens, behoudens een kleine wijziging, aangehouden. Deze wijziging is naar ons gevoelen om praktische redenen noodzakelijk, nu ten zuiden van de Harlingertrekvaart enkele kadastrale percelen zijn gesplitst, waardoor bij handhaving van de bestaande grens de nieuw gevormde percelen gedeeltelijk in het stedelijk en gedeel telijk in het overige deel van de gemeente zouden worden gerang schikt. Voorts wordt een gedeelte van de westelijke grens van het stedelijk gedeelte tot op heden gevormd door de westkant van de spoorlijn van Leeuwarden naar Heerenveen. Deze spoorlijn is echter in westelijke richting verlegd. "Jaar onze mening dient deze nieuwe spoorlijn ter plaatse als grens te werden aangemerkt, zodat de bestaande redactie ongewijzigd kan blijven. Wijziging van de redactie behoort wel plaats te vinden,nu enkele kadastra le percelen van de zuidelijke grens in de afgelopen jaren zijn ■vernummerd. De voorgestelde wijzigingen, welke in rood op de bij de stukken ter inzage gelegde kaart zijn aangegeven, brengen slechts zeer geringe financiële gevolgen voor een enkele belastingplich tige en voor de gemeente mede. De in de bestaande verordening onder artikel 7, lid 5, ver melde zogenaamde hardheidsclausule, die in de meeste belasting verordeningen van de gemeente is opgenomen, kan in de bestaande vorm niet worden gehandhaafd. De Jinister van Binnenlandse Zaken heeft, na ter zake ingewonnen advies van de commissie, ingesteld voor de techniek der gemeentelijke belastingverordeningen, bij circulaire van 16 October 1952, no. U 7606, afd. Din. B.B. medegedeeld, dat in het algemeen gemeentelijke belastingverorde ningen, waarin een bepaling als bovengenoemd is opgenomen, niet ter Koninklijke goedkeuring kunnen worden voorgedragen. De cir culaire is bij de stukken voer U ter inzage gelegd. In een bij deze circulaire gevoegd afschrift van het rapport van voormel de commissie zijn de bezwaren tegen de hardheidsclausule in de tegenwoordig gebruikelijke vorm uitvoerig uiteengezet. De commissie is van oordeel, dat voor de plaatselijke be lastingen wel de mogelijkheid van afschrijving wegens onvermo gen moet worden geopend. Voor de Rijksbelastingen is deze vast gelegd in artikel 17, eerste lid, der Invorderingswet 1845 doch deze bepaling is op de plaatselijke belastingen niet van toepassing. De Jinister van Binnenlandse Zaken heeft medegedeeld, met het oordeel van de commissie te kunnen instemmen. vij zijn eveneens van mening, dat een bepaling, die het mo gelijk maakt in bijzondere gevallen niet tot invordering over te gaan, uit praktische overwegingen niet kan worden gemist. Ju de Gemeentewet het betreffende artikel van de Invorderingswet niet van toepassing verklaart op de gemeentelijke belastingen en dus een wettelijke basis voor de afschrijving van belasting wegens onvermogen ontbreekt, is het wenselijk in de verordening een bepaling op te nemen, analoog aan die van artikel 17, eerste lid, van de Invorderingswet. „v n Voorts is het naar het oordeel van de Jinister aan twijfel onderhevig, of de wet toelaat, dat de bevoegdheid om op verzoek schriften om afschrijving te beslissen, in de verordening aan een gemeente-ambtenaar wordt gedelegeerd. De Jinister heeft dan ook te kennen gegeven, dat zolang niet duidelijk in de Gemeente wet is vastgelegd, dat delegatie aan een ambtenaar mogelijk is, verordeningen, waarin deze delegatie is opgenomen, niet ter Ko ninklijke goedkeuring kunnen worden voorgedragen. Artikel 7, lid 5» van de onderhavige verordening ware naar ons oordeel derhalve als volgt te redigeren:Indien de belasting schuldige niet anders dan met buitengewoon bezwaar in staat is de straatbelasting te voldoen, kan de belasting op zijn verzoek geheel of gedeeltelijk door burgemeester en wethouders worden afgeschreven" Onder mededelingdat de financiële commissie hiermede kan instemmen, stéllen wij U voor over te gaan tot het vaststellen van de hierbij in ontwerp afgedrukte verordening. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, A.A.H. van der Heulen, Burgemeester. T.Bakker, Secretaris. Verzonden 3 Januari 1953-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1953 | | pagina 9