No. 3651
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van
26 Maart 1954 (bijlage no. 47);
BESLUIT:
de gemeente staat tot 31 December 1990 in erfpacht af aan de
C.V. Bouwmaatschappij Leeuwarden, gevestigd te Leeuwarden, het
perceel bouwterrein, gelegen aan de noordoostzijde van de Den
nenstraat, ten 2uiden van de Plataanstraat, deel uitmakende
van het perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie
G, no. 14093, op de bij dit besluit behorende tekening rood-
omlijnd aangegeven, ter grootte van pl.m. 2150 m2,en wel onder
de volgende voorwaarden:
1 de erfpachtscanon zal worden berekend naar een grondwaarde van
f. 20,- per m2 en een rentevoet van 5% per jaar;
2. het door belanghebbende ten kantore van het gemeentelijk grond
bedrijf gestorte bedrag van f. 2150,- als waarborg voor de na
koming der voorwaarden vervalt aan de gemeente, indien niet
aan de voorwaarden wordt voldaan, tenzij burgemeester en wet
houders in bijzondere gevallen, te hunner beoordeling, niette
min tot gehele of gedeeltelijke teruggave van de waarborgsom
besluiten. Bij voldoening aan de voorwaarden wordt op aanvraag
de waarborgsom teruggegeven.
3. Zolang de erfpacht niet met toestemming van burgemeester en
wethouders is overgedragen, mag bebouwing door derden niet
plaats hebben;
4. de akte van erfpacht moet notarieel worden verleden binnen een
door burgemeester en wethouders te stellen termijn;
5. voor het overige zijn op deze afstand in erfpacht van toepas
sing - voorzover mogelijk en met het bovenstaande niet in
strijd - de bepalingen, betreffende de uitgifte in erfpacht
van bouwterreinen, gelegen tussen Oostersingel en Cambuurster-
pad en toebehorende aan de gemeente Leeuwarden.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter.
Secretaris.
Voeren van een rechtsgeding ter zake van het toebrengen van
schade aan gemeentelijke eigendommen.
Bijlage no. 48. Leeuwarden, 27 Maart 1954»
Aan de Gemeenteraad.
Op 30 April 1953 is op de Overijsselsestraatweg onder
Wijtgaard een lantaarnpaal van de gemeente omver gereden
door een personenauto, bestuurd door Jacob Toeringwonende
te Terband, waardoor een schade werd veroorzaakt ten bedrage
van f. 245,18.
Deze aanrijding was ontstaan, doordat genoemde Toering
plotseling moest remmen voor een op korte afstand voor hem
uitrijdende auto van de Coöperatieve Zuivelfabriek "Wirdum"
die links afsloeg op het ogenblik, dat Toering wilde passeren.
Tengevolge van de gladheid van het wegdek ter plaatse slipte
hierdoor de auto van Toering, met het bovenvermelde gevolg.
Op 4 Mei 1953 zonden de Gemeente-Lichtbedrijven een nota
aan de firma H. Toering te Heerenveen, tot het evengenoemde
bedrag. Hierop werd een schrijven ontvangen van de verzeke
ring-maatschappij van de firma Toeringde "Holland van 1859"
te Dordrecht, waarin werd voorgesteld 20 van de gedecla
reerde schade te vergoeden, terwijl de rest van de schade zou
moeten worden gedragen door de Coöperatieve Zuivelfabriek
"Wirdum". Dit voorstel was gebaseerd op een inmiddels door
de Kantonrechter te Leeuwarden gewezen vonnis, waarbij zowel
Toering, als de chauffeur van de vrachtauto van de zuivel
fabriek waren veroordeeld tot een boete van respectievelijk
f. 5,-- en f. 20,--, ter zake van overtreding van een tweetal
artikelen van het Wegenverkeersreglement.
Gemeente-Lichtbedrijven richtten hierop een schrijven tot
de zuivelfabriek, waarbij aan deze 80 van de schade in reke
ning werd gebracht. Hierop antwoordde de ver zekering-maatschap
pij van de zuivelfabriek, de "West-Risico" te Amsterdam, dat
zij op grond van een ingesteld onderzoek tot de conclusie was
gekomen, dat door de rechter geen causaal verband was gelegd
tussen de verkeersovertreding van de chauffeur van de vracht
auto en de aanrijding van de lantaarnpaal.
Op grond hiervan verklaarde de maatschappij zich niet bereid
het gereclameerde schadebedrag voor haar rekening te nemen.
Na ontvangst van dit schrijven verzochten de Gemeente-
Lichtbedri jven de firma Toering nog enige malen het volle be
drag te betalen, laatstelijk bij schrijven van 18 Februari 1953,
evenwel zonder resultaat.
Nu blijkens het vorenstaande de pogingen om deze zaak in
der minne te regelen zijn gestrand, zijn wij van oordeel, dat,
gezien het verloop van de strafprocedure en mede gelet op het
bij de stukken overgelegd rechtskundig advies, dient te worden
overgegaan tot dagvaarding van de eigenaren of houders van de
bij de aanrijding betrokken motorrijtuigen. Wij merken hierbij
op, dat weliswaar de aanrijding heeft plaatsgevonden met de
auto van Toering, maar dat deze vermoedelijk in zijn verweer
zal aanvoeren, dat de botsing geheel of gedeeltelijk is te wij
ten aan de schuld van de chauffeur van de vrachtauto, in welk
geval Toering geheel of gedeeltelijk niet aansprakelijk zou
zijn voor de veroorzaakte schade (artikel 31, eerste lid, van
de Wegenverkeersregeling).
"Bij"