ambt vastgestelde wedde.
2. Aan de gewezen wethouder kan bij het bereiken van de 65-jarige leef
tijd een eigen pensioen worden toegekend. Het pensioen bedraagt voor
ieder dienstjaar alszodanig 3,5$ van de laatstelijk als zodanig geno
ten wedde, met dien verstande, dat niet meer dan 20 dienstjaren in aan
merking v/orden genomen.
3. Aan de weduv/e van een wethouder of van een gewezen wethouder kan een
v/eduv/enpensioen worden verleend. Het weduwenpensioen bedraagt niet meer
dan de helft, waarop de overleden wethouder als zodanig aanspraak of
uitzicht zou hebben gehad, indien hij op de dag van zijn overlijden
had opgehouden wethouder te zijn, of waarop de overleden gewezen wet
houder als zodanig aanspraak of uitzicht had. In afwijking van het
vorenstaande kan het pensioen van de weduwe van hem, die overlijdt
als v/ethouder vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaren, of als
gewezen wethouder in de periode, waarover hem een uitkering (wachtgeld)
is toegekend, de helft bedragen van het pensioen, waarop de v/ethouder
of gewezen v/ethouder als zodanig ten hoogste aanspraak zou hebben kunnen
maken, indien hij bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaren had
opgehouden wethouder te zijn.
4. Aan de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van hem/haar, die
overlijdt als v/ethouder of als gewezen v/ethouder, kan een wezenpensioen
v/orden verleend. Het wezenpensioen bedraagt ten hoogste voor elk kind,
welks moeder aan het overlijden van de vader aanspraak op pensioen ont
leent, l/5 van het bedrag van dat weduwenpensioen en voor elk ander
kind 2/5 van het berekende weduwenpensioen.
Bij vergelijking van de bestaande regeling met die, welke de nieuwe
v/et mogelijk maakt, blijkt,dat _a. de uitkerings-(wachtgeld) regeling be
langrijk gunstiger kan worden (de duur van de uitkering -wachtgeld- kan
v/orden verlengd van 3 tot 6 jaren, terwijl de uitkerings -v/achtgeldr- per
centages kunnen v/orden verhoogd van 75 tot 80 -le jaar- van 50 tot 65
-2e jaar- en van 25 tot 50 over hst 3e en volgende jaren) Jo. de regeling
voor het eigen pensioen enerzijds ongunstiger moet v/orden in die zin,
dat het percentage voor de berekening van het pensioen is verlaagd van
5 tot 3,5 en anderzijds gunstiger kan worden in die zin, dat het maximum
van het pensioen is verhoogd van 50 tot lOfo van de jaarwedde; c_. de re
geling voor het weduwenpensioen enerzijds in het algemeen ongunstiger
moet worden, daar de berekening van dit pensioen is afgeleid van het oigen
pensioen, en anderzijds belangrijk gunstiger kan worden in die zin, dat,
wanneer een v/ethouder v<5ór het bereiken van de 65-jarige leeftijd over
lijdt of een gewezen v/ethouder overlijdt in de periode, waarover hem een
uitkering is toegekend, het weduwenpensioen de helft kan bedragen van het
pensioen, waarop de v/ethouder of gewezen ethouder aanspraak zou hebben
kunnen maken, indien hij bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar had
opgehouden wethouder te zijn; cU de regeling van het wezenpensioen, daar
dit pensioen op zijn beurt weder wordt afgeleid van het v/eduv/enpensioen,
voor wat betreft het ongunstige en gunstige vergelijkbaar is met het
onder 0 gestelde.
De nieuwe v/et bopaalt, dat,voor zover geldende verordeningen gunsti
ger aanspraken toekennen dan ingevolge de wet mogelijk is, deze verorde
ningen binnen een jaar na en met terugwerkende kracht tot het tijdstip
van het in werking treden van de v/et (l september 1956) met inachtneming
van de in de wet vereiste richtlijnen moeten v/orden herzien. In verband
hiermede dient de in deze gemeente geldende verordening aan een herziening
te v/orden onderworpen. Wij stellen U voor tegelijk met deze herziening
het complex van voorzieningen, welke de v/et mogelijk maakt en welke hier
boven in het kort werden aangeduid, in do verordening over te nemen.
Na de wet van 1 augustus 1956, Stbl. 455j is tot stand gekomen de
wet van 31 januari 1957» Stbl. 30, houdende beperking van de uitbetaling
van de pensioenen van ondor anderen gewezen wethouders ener gemeente,
"zomede
zomede van hun weduwen bij gelijktijdige aanspraak op een pensioen krachtens
de Algemene OuderdomswetOok in deze wet is voorgeschreven, dat de ge
meentelijke pensioensverordening dient te worden herzien op de voctvan de
bepalingen van de v/et.
Het hierbij aangeboden ontwerp voor een verordening heeft tot strek
king de bestaande verordening te doen vervallen en een geheel nieuwe ver
ordening tot stand te breng'en, waarbij de reeds aangeduide herzieningen en
verbeteringen zijn in acht genomen. Ter toelichting op de inhoud van het
ontwerp moge, voor zover nodig, het volgende v/orden aangetekend.
Par. 1. De uitkering.
De ratio van de uitkering is de gewezen functionaris in staat te
stellen in zijn levensonderhoud te voorzien,zolang hij nog geen nieuwe
bron van inkomsten heeft gevonden. De uitkering is aflopend en de duur
daarvan is gelijk aan de periode, waarover de betrokkene zonder wezenlijke
onderbreking v/ethouder is geveest. Het stellen van een minimum duur aan de
uitkering (twee jaren) berust op de overweging, dat ook bij oen betrekke
lijk korte duur van de ambtsvervulling de mogelijkheid bestaat, dat ge
ruime tijd verstrijkt, oor do afgetreden functionaris weder beschikt ovor
voldoende inkomsten uit arbeid of bedrijf. De verhoging van de maximum duur
der uitkering van 3 op 6 jaren wordt gewenst geacht, daar bij het aanhouden
van de maximum duur van 3 jaren te weinig rekening wordt gehouden met de
waarschijnlijkheid, dat het de afgetreden functionaris dikwijls moeilijker
kan vallen v/eder een bron van inkomsten te verwerven, die equivalent is
aan die van vóór zijn benoeming, naar gelang het bedoelde ambt langer is
vervuld
Indien de veronderstelling bij de regeling, dat het geruime tijd kan
duren, eer de afgetreden functionaris v/eder een voldoende bron van inkomsten
heeft verworven, niet opgaat en de afgetreden functionaris spoedig v/edorom
een zodanige bron van inkomsten verwerft, zal krachtens artikel 4 het be
drag der uitkering een vermindering ondergaan.
In bijzondere gevallen -te denken ware aan ziekte of invaliditeit-
kan krachtens artikel 2, derde lid, de uitkering na het verstrijken van de
duur daarvan worden voortgezet.
Indien een v/ethouder tussentijds moet aftreden op grond van feiten,
welke hij zichzelf heeft te wijten, dient naar onze mening do mogelijkheid
te bestaan, dat hem de uitkering wordt onthouden. De facultatieve bepaling
in artikel 7 strekt daartoe. Bij de toepassing van het artikel kunnen alle
omstandigheden voor dc beoordeling in aanmerking worden genomen. Ben over
eenkomstige bepaling,zij het in dwingende vorm, komt in de bestaande ver
ordening voor.
Par. 2. I-ïet eigen "pensioen.
In het algemeen gedeelte hebben v/ij reeds aangeduid, in welk opzicht
de aan de nieuwe v/et ontleende en in het ontwerp opgenomen regeling on
gunstiger en gunstiger is dan de bestaande regeling.
In de bestaande verordening is bepaald, dat men tenminste 4 jaren wet
houder der gemeente moet zijn geweest, alvorens men aanspraak op oigen pen
sioen kan doen gelden. Het komt ons juist voor in deze de wettelijke rege
ling te volgen en de wachttijd te schrappen.
De bestaande verordening kent een bepaling,op grond waarvan geen pen
sioen wordt toegekend aan hem, die ophoudt v/ethouder te zijn tengevolge van
vervallenverklaring krachtons do daartoe strekkende wettelijke bepalingen.
Vervallenverklaring kan plaats hebben, indion bijv. de v/ethouder bij de
wet verboden handelingen heeft verricht, de wethouder een bij de v/et genoem
de onverenigbare betrekking is gaan bekleden e.d. Hoewel wij, zoals gezegd,
van oordeel zijn, dat in dergelijke gevallen de mogelijkheid moet bestaan,
dat aan de betrokkene de uitkering wordt onthouden, gaat het ons te ver om
in deze gevallen hem tevens aanspraak op pensioen te onthouden, zulks te
"meer"