Benoeming van de lieer A.Roosma en van mej'. T. van der Heide reap, tot
directeur en tot lerares aan de gemeentelijke school tot opleiding van
leidsters bij het kleuteronderwijs ,met gelijktijdig ontslag uit de vorige
betrekkingen.
Bijlage no. 223. Leeuwarden, 12 september 1957-
Aan de Gemeenteraad.
Bij Uw besluit van 2 mei 1956 werd de gemeentelijke opleidingscursus
voor kleuterleidsters met ingang van 1 september 1956 omgezet in een dag
school en werd de heer A.Roosma, hoofd van de Vijverschool I (vglo), tij
delijk en tot wederopzegging benoemd tot directeur van deze school. Ter
uitvoering van genoemd besluit hebben wij aan de heer A.Roosma en aan
mej. T. van der Heide, eveneens sedert 1 september 1956 in een volledige
betrekking aan de opleidingsschool werkzaam, met ingang van het nieuwe
cursusjaar 1956 - 1957 resp. als hoofd van de Vijverschool I en als hoofd
leidster van de kleuterschool "Het Roodborstje" tijdelijk en tot wederop
zegging verlof verleend zonder behoud van wedde.
Hu sedertdien een jaar is verstreken, zonder dat een algemene maatregel
van bestuur betreffende de salariëring van leraren aan gesubsidieerde op
leidingsscholen is verschenen, terwijl ook omtrent de eisen van bekwaam
heid nog geen uitvoeringsvoorschriften zijn vastgesteld, kan gemelde
voorlopige toestand naar onze mening niet langer worden bestendigd.
Bovendien doet zich nog een moeilijkheid voor van pensioentechnische
aard. In artikel 60 van de Pensioenwet 1922 (Stbl. 240) is n.l. bepaald,
dat de tijd, met verlof doorgebracht, alleen dan als diensttijd wordt be
schouwd, indien het verlof niet meer dan een jaar heeft geduurd. Aangezien
redelijkerwijze verwacht mocht worden, dat binnen een tijdsduur van twee
jaar na de datum van inwerkingtreding der Kleuteronderwijswet de nodige
uitvoeringsvoorschriften zouden zijn vastgesteld, is zelfs de wenselijk
heid van een verlof voor langer dan een jaar destijds niet overwogen.
In verband hiermede hebben wij terzake op 4 september j.l. contact
opgenomen met het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.Ons
werd medegedeeld, dat,nu de betreffende uitvoeringsvoorschriften nog niet
zijn verschenen, de aanstelling' in vaste dienst in dit geval niet langer
kan worden uitgesteld.
Wij stellen U dan ook voor, de wel zeer wankele rechtspositie van
beide functionarissen thans definitief te regelen en beide benoemingen aan
de gemeentelijke school tot opleiding van leidsters bij het Kleuteronder
wijs te doen ingaan op 1 september 1956 en het ontslag in de vorige
betrekkingen met ingang van dezelfde datum te verlenen. In de vacatures
bij het voortgezet gewoon lager onderwijs en bij het kleuteronderwijs
kan dan eveneens worden voorzien.
Indien wij juist zijn ingelicht, zal de heer Roosma naar alle waar
schijnlijkheid niet aan de te stellen eisen van bekwaamheid voldoen. Ook
zal mej. T. van der Heide, die in het bezit is van de akte Pedagogiek
M.O.-A, vermoedelijk niet geheel bevoegd zijn, omdat voor haar betrekking
de akte K.O.-B wel vereist zal zijn. Nadat de benoeming heeft plaats ge
had en de te stellen eisen bekend zijn, zullen wij eventueel nog ontheffing
van de benoemingseisen hebben te vragen aan de Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen. Ten aanzien van dit punt verwachten wij evenwel
geen moeilijkheden.
In afwachting van het tot stand komen van een algemene maatregel van
bestuur is aan de heer Roosma van 1 september 1956 af bij voorschot een
wedde uitbetaald op basis van zijn salaris als hoofd van de vglo-school.
Concrete gegevens omtrent zijn toekomstig salaris iconden van de zijde
van het ministerie nog niet wonden verstrekt ,3h overweging werd evenwel gegeven
het salaris van belanghebbende in ieder geval te garanderen op het bedrag,
'dat