No. 9826. DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 oktober 1957 (bijlage no. 264); BESLUIT I. in te trekken zijn besluit van 5 april 19 5 7 no. 4236, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Friesland bij besluit van 27 mei 1957) no. 28, tot verhuring van het pand Groeneweg no. 319 aan H.P. Caro, alhier; II. met ingang van 1 november 1957 voor onbepaalde tijd te verhuren aan de Coöperatieve Zuivelfabriek "De Goede Verwachting", gevestigd te Gilze (N.B.), het pand Groeneweg no. 319» alhier, staande op het perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie C, no. 2298, ter opper vlakte van 110 ca, voor een huursom van 50,-- Per maand, en verder onder de voorwaarden, vermeld in de bij dit besluit behorende outwerp- huurovereenkomst Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van Voorzitter. Secretaris. Beëindiging van de heffing van bruggeld. Bijlage no. 265. Leeuwarden, 25 oktober 1957 Aan de Gemeenteraad. De verordening tot heffing van bruggeld (gemeenteblad 1953» no. 17), vastgesteld bij raadsbesluit van 29 april 1953» no. 4441» is tij Koninklijk Besluit van 1 oktober 1953» no- 7» goedgekeurd tot 1 januari 1958- Als uitvloeisel van de beperkte geldigheidsduur van deze verordening worden wij thans geconfronteerd met de vraag, of de heffing van bruggelden in de komende jaren moet worden voortgezet, of dat er redenen zijn, die pleiten voor het afschaffen van deze rechten. Indien bij de beantwoording van deze vraag uitsluitend wordt gelet op de financiële aspecten van het vraagstuk, dan is het naar onze mening duidelijk, dat de gemeente Leeuwar den bezwaarlijk tot het afschaffen van de bruggelden kan overgaan. De hui dige krappe financiële positie van de gemeente laat het nu eenmaal niet toe, dat anders dan in zeer bijzondere gevallen bestaande belastingbronnen worden prijsgegeven. Van het tegenovergestelde is veeleer sprake. Ter be perking van het begrotingstekort hebben wij, zoals U bekend is, ons genood zaakt gezien U voor te stellen, de straatbelasting en de reinigingsrechten niet onaanzienlijk te verhogen. Het tot dusver gevoerde beleid in aanmer king genomen, zijn wij ons er dan ook terdege van bewust, dat voorstellen om over te gaan tot het beperken of zelfs afschaffen van bestaande gemeen telijke heffingen wel op zeer goede gronden moeten berusten. Na ampele over weging zijn wij desalniettemin tot de slotsom gekomen, dat er aanleiding is de heffing van de bruggelden te beëindigen. In het verleden zijn de brug- en sluisgelden altijd gezien als bijdra gen van de scheepvaart in de kosten van het aanleggen en onderhouden van waterwegen en daarbij behorende kunstwerken. Deze rechten konden destijds op ée'n lijn worden gesteld met de tolgelden, die van de gebruikers van landwegen werden geheven. De ontwikkeling in het landverkeer heeft er toe geleid, dat de voor heen veelal bij particulieren in onderhoud en beheer zijnde wegen aan de overheid zijn overgedragen, die,ter compensatie van de daarmede te haren laste komende kosten, van het wegverkeer een belasting heft in de vorm van motorrijtuigenbelasting, de heffing van accijns op benzine en olie en straatbelasting. In scheepvaartkringen wordt het onrechtvaardig geacht, dat, terwijl het wegverkeer in de vorm van algehele heffingen bijdraagt in de kosten van de aanleg en onderhoud van wegen, de scheepvaart specifieke heffingen in de vorm van brug- en sluisgelden moet opbrengen boven.de algemene belas ting, die zij thans, nu de tijd van de zeil- en stoomschepen voorbij is, draagt in de vorm van accijns op benzine en olie, In het algemeen genomen kunnen wij deze grief onderschrijven. Het en kel belasten van de scheepvaart door middel van een heffing van accijns op benzine en olie zal er toe leiden, dat de provinciale en gemeentelijke overheden generlei bijdrage ontvangen in de te hunnen laste komende kosten van onderhoud van waterwegen. Het vorenstaande is voor de provincie Fries land dan ook aanleiding geweest, aleer tot afschaffing van de scheepvaart rechten is besloten, zich er van te verzekeren, dat de provinciale huis houding hiervan geen nadeel ondervindt. De geldelijke compensatie, die de provincie van het Rijk ontvangt we gens het gemis van scheepvaartrechten, doet aan de beweegreden van het besluit tot afschaffing van deze rechten in principe niet af. Het besluit tot afschaffing van de heffing van scheepvaartrechten voor de provinciale waterwegen brengt naar onze mening echter consequenties mede voor de ge meentelijke heffing van bruggelden. De belangrijkste bruggen der gemeente liggen over de buitengrachten, die provinciaal vaarwater zijn. Indien deze bruggen thans nog gebouwd moesten worden, dan zou van de zijde van de pro- vincie

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1957 | | pagina 376