van wachtgeld met algemeen ouderdomspensioen wordt hiermede tevens
voorkomen.
IV. Ui tkeringsverordening.
Y/ijzlgir.g artikel 1 sub d.
De 'wijziging van hot bepaalde onder d van hot eerste lid, inhoudende de
definitie van het begrip "laatstelijk gonoton beloning", bedoelt buiten
twijfel te stollen, dat ook de 5,6 f salarisverhoging tor compensatie
van do AOW-premie bij de berekening van de uitkering in aanmerking moot
worden genomen.
Wijziging artikelen 2 en 3.
De toopassoli jkheid van de verordening wordt beperkt tot hon, die de
65-jarige leeftijd niet hebben bereikt. Evenals boven met betrekking tot
artikel 12 van de wachtgeldregeling is opgemerkt, dient de wijziging
van deze artikelen om de onderhavige uitkering te doon eindigen,wanneer
de betrokkene 65 jaar is geworden.
Wijziging artikel 7.
Leze wijziging hoeft ten dool niet alleen voor vermindering van da uitke
ring in aanmerking to doen komen de inkomsten van oen belanghebbende, ver
bonden aan oen betrekkingwaardoor hij op grond van artikel 4 van de
Ponsioonv/ot 1922 ondor dio wet valt, maar do inkomsten,verbonden aan elke
betrokking,waardoor de belanghobbendo ondor dio wet valt.
Wijziging artikel 9.
Dozo wijziging strekt om do loongrens in overeenstemming te brengen mot
die van da verschillende sociale wetten, te neten op f. 6.900,
Aangozion, golijk U bokond is, onzo gemoento zich bij do gemeenschappe
lijke regeling betreffende do behandeling dor personeelsaangelegenheden hoeft
aangesloten en in hot algemeen steeds de door het Centraal Bureau opgestelde
model-verordeningen hooft overgenomen, zijn wij van oordeel, dat ook de thans
in overweging gegeven wijzigingen, waartegen o.i, geen onkel bezwaar bestaat,
uit een oogpunt van gewenste uniformiteit in do rechtspositieregelingen be
horen te worden aanvaard.
Op grond hiervan stollen wij Uw raad voor te besluiten conform de hierbij-
gevoegde ontwerp-besluiten.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
A.A.LÏ. van der Heulen, Burgemeester,
do Jong, Secretaris.
Verzonden 18 april 1958.
Np. 5429
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethoude-rs van 18 april
1958 (bijlage no. 101
Gezien het schrijven van het Centraal Bureau inzake gemeenschappe
lijke behandeling van gemeentelijke personeelsaangelegenheden d.d,
17 oktober 1957, n', 410;
BESLUIT:
vast te stellen de volgende
VERORDENING tot wijziging van het
Algemeen Ambtenarenreglement,
Artikel I
Artikel 18, lid 5 wordt gewijzigd als volgt:
3. De ambtenaar, die andere dan de in lid 2 bedoelde werkzaamheden ver
richt en die is aangewezen om een ambtenaar ,die volgens een hogere
loongroep wordt bezoldigd, volledig te vervangen, ontvangt voor iedere
volle dag, dat deze vervanging duurt, een tijdelijke vergoeding ten be
drage van 1/30 van het verschil tussen het maximumsalaris per maand
van de loongroep, waarin hij is ingedeeld en het maximumsalaris per
maand van vorenbedoelde hogere loongroep.
In artikel 25a, lid 6, sub a, -wordt geschrapt"4242a of",
In artikel 36 wordt "tweede" vervangen door "derde".
Artikel 38. leden 4 en 6, wordt als volgt gewijzigd, terwijl het onder
staande 8e lid wordt toegevoegd,
4. Wanneer de ziekte of het ongeval van de ambtenaar is ontstaan in ver
band met zijn dienstbetrekking geniet hij gedurende de tijd, dat hij
verhinderd is zijn dienst te verrichten, de volle bezoldiging. Indien
de ziekte of het ongeval, bedoeld in de vorige zin, ook na het ontslag
van de ambtenaar nog gedeeltelijke of gehele ongeschiktheid tot werken
ten gevolge heeft, ontvangt hij, wanneer hij te dier zake geen aan
spraak heeft op een uitkering krachtens een wettelijke ziekte- of on
gevallenverzekering, gedurende de tijd van zijn gedeeltelijke of gehe
le ongeschiktheid tot werken een uitkering tot zodanig bedrag, als hem
krachtens "e Ongevallenwet 1921 en de Kinderbijslagv/et zou toekomen,
indien hij daaraan recht op uitkering kon ontlenen. Deze uitkering
blijft beperkt tot een zodanig bedrag, dat de gezamenlijke inkomsten
aan uitkering en aan pensioen krachtens de Pensioenwet 1922 (S 240),
juncto de Algemene loeslagwet voor gepensioneerden 1956 (S 617), de in
artikel J0 van de eerstgenoemde wet bedoelde grens niet overschrijden»
6. Indien de ambtenaar ten gevolge van de ziekte of het ongeval, bedoeld
in het vierde lid, overlijdt, ontvangen zijn nagelaten betrekkingen,
wanneer zij te dier zake geen aanspraak op een uitkering krachtens
een der ongevallenwetten hebben, een uitkering tot zodanig bedrag en
tot zodanig tijdstip, als hun krachtens de Ongevallenwet 1921 en de
Kinderbijslagwet voor invaliditeits-ouderdoms- en v/ezenrentetrekkers
(s I 309) zou toekomen, indien zij daaraan recht op uitkering konden
ontlenen. Deze uitkering blijft beperkt tot een zodanig bedrag, dat de
gezamenlijke inkomsten aan uitkering en pensioen krachtens de Pen
sioenwet 1922 (S 240) de in artikel 104 van deze wet bedoelde grens
niet overschrijden.