Hij, die een uitkering ontvangt als bedoeld in lid 4 is verplicht te
voldoen aan de voorschriften, hem gegeven door of namens burgemeester
en Wethouders in het belang van zijn geschiktheid om arbeid te verrich
ten. Bij het niet nakomen van deze verplichting vervalt do aanspraak op
de uitkering.
Artikel /\2lid 2, wordt gewijzigd als volgt:
Deze uitkering is gelijk aan het verschil tussen hetgeen de betrokkene,
indien hij niet ontslagen zou zijn, op grond van de artikelen 38 en 25a
ontvangen zou hebben gedurende het tijdvak, dat aanvangt met de dag van
zijn ontslag en eindigt een jaar nadat de verhindering is begonnen, dan
nel bij eerder overlijden op de dag van overlijden, en hetgeen hij ge
durende dit tijdvak aan pensioen op grond van zijn pensionering ingevol
ge de Pensioenwet 1922 (S 240) en, indien hij tevens ouderdomspensioen
krachtens do Algemene Ouderdomswet ontvangt, aan dit pensioen ontvangt,
of hetgeen hij gedurende dit tijdvak aan uitkering, als bedoeld in arti
kel 43, ontvangt.
Artikel 42a, lid 1wordt gewijzigd als volgt:
De ambtenaar in vaste dienst, die 'wegens ziekte of ongeval verhinderd
is zijn dienst te verrichten en wiens verhindering uit dien hoofde laat
stelijk minder dan twee jaren heeft geduurd en aangevangen is voordat
hij de 64-jarige leeftijd heeft bereikt en die wegens ongeschiktheid op
grond van ziels- of lichaamsgebreken, welke niet aan zijn schuld of na
latigheid te wijten zijn, wordt ontslagen met recht op invaliditeits
pensioen, als bedoeld in artikel 48, lid 1, sub c, of op verhoogd inva
liditeitspensioen, als bedoeld in artikel 48, 1e lid, sub d, der Pen
sioenwet 1922 (S 240), verkrijgt op de dag voorafgaande aan zijn ont
slag aanspraak op een uitkering als bedoeld in artikel 42, lid 2, met
dien verstande, dat het in artikel 42, lid 2, genoemde tijdvak eindigt
twee jaren nadat de verhindering is begonnen, dan wel bij eerder over
lijden of bij hot eerder hereiken van de 65-jarige leeftijd op de dag
daarvan.
Artikel 42b, lid 4j wordt gewijzigd als volgt:
Indien aan de ambtenaar het in het 1e en 2e lid bedoelde ontslag is ver
leend wegens het bereiken van do 65-jarige leeftijd, wordt do bezoldig-
ging verminderd met het bedrag, dat hij aan pensioen op grond van zijn
pensionoring ingevolge de Pensioenwet 1922 (S 240) en aa.n ouderdons-
pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet ontvangt.
In artikel 51 j lü 1 'wordt na de woorden "lichamelijk lotsel" inge
voegd "de schade aan kleding en uitrusting".
Artikel 87, lid J, wordt gewijzigd als volgt:
De beloning is bij 25-jarige diensttijd in overheidsdienst een gratifi
catie gelijk aan een bedrag overeenkomende met de helft van de bezoldi
ging, met uitzondering van de kindertoelage en kindertoeslag, doch ver
meerderd met de vakantietoelage, voorzover deze niet over de kinderU
lage en kindertoeslag is berekend, waarop de ambtenaar in de maand van
zijn jubileum aanspraak heeft; zij is bij 40- en 50-jarige diensttijd
in overheidsdionst een gratificatie gelijk aan een bedrag overeenkomen
de met de gehele bovenbedoelde bezoldiging en vakantietoelage over de
betrokken maand.
Artikel 104, lid 3> wordt gewijzigd als volgt:
Aan het van de ambtenaar in tijdelijke dienst in do loop van het kaler,
derjaar ingevolge artikel 17 ingehouden bedrag wordt op 31 december
van dat jaar, dan wel, indien het tijdstip, waarop de in het eers e
bedoelde inhouding plaatsvindt of de uitkering geschiedt, v<5ór 3
oember valt, op dat tijdstip 2fo toegevoegd als rentevergoeding.
Artikel 104, lid 4» wordt gewijzigd als volgt:
4.
4. Het totale bedrag, dat op 31 december van enig jaar ingevolge artikel
17 op de bezoldiging van de ambtenaar in tijdelijke dienst is ingehou
den, vermeerderd met de daaraan toegevoegde rentevergoeding, draagt
vervolgens jaarlijks een rente van 4i° samengesteld. In geval van inhou
ding ingevolge de artikelen 42 of 42a der Pensioenwet dan wel uitkering
in de loop van een jaar, wordt deze rente berekend tot en met de maand,
waarin deze inhouding of uitkering valt.
Artikel 113 wordt gewijzigd als volgt:
1. De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot en
met de dag van het overlijden.
2. Zo spoedig mogelijk na het overlijden wordt aan de weduwe of weduwnaar
een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van 3
maanden, vermeerderd met het percentage, genoemd in artikel 25a. Als
maatstaf bij de berekening van het in de vorige volzin bedoelde bedrag
geldt de bezoldiging, welke de ambtenaar op de dag van het overlijden
genoot. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat,geschiedt
de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige, erkende natuur
lijke en pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt
de uitkering ,indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderja
rige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.
3. Indien de overledene geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede lid,
nalaat, kan het daarbedoelde bedrag door het bevoegd gezag geheel of
ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laat
ste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de over
ledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
Artikel II
Deze verordening treedt in werking op 15 april 1958»
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter.
Secretaris.