Voorstel tot het aangaan van een dading met de erven Ir. J. van der Ham.
Bijlage no. 55. Leeuwarden, 9 maart i960.
Aan de Gemeenteraad.
Op 27 januari 1954 besloot Uw Raad tot het instellen van een rechtsvorde
ring tegen de heren Ir. J. van der Ham en Drs. K. Swierstra, strekkende tot be
taling van de pro resto aan de gemeente verschuldigde bedragen van resp.
f. 2215.84 en f. 2195.76, met de daarop gevallen renten, voor de kosten van de
door hen van de gemeente gekochte woningen Julianalaan 19 en 9« Door de beide
genoemde heren werden deze bedragen ingehouden op grond van diverse gebreken aan
de onderhavige zogenaamde Oostenrijkse woningen. De daarop gevolgde procedures
bleken zeer moeizaam te verlopen. Weliswaar kon de zaak Swierstra in 1957 worden
afgedaan door het treffen van een dading, waarbij Swierstra zich verplichtte tot
het betalen van een bedrag van f. 1000,-- aan de gemeente zie Uw besluit van
5 juni 1957, bijlage no. 125), doch de zaak tegen de erven van de inmiddels over
leden heer Van der Ham is daarna nog geruime tijd slepende gebleven.
Begin 1958 werd door partijen gedeeltelijk overeenstemming bereikt, hierin
bestaande, dat de gemeente, evenals in de zaak Swierstra, haar vordering terug
bracht tot f. 1000.--, met dien verstande evenwel, dat partijen zich met betrek
king tot de vaststelling der schade aan een scheve buitenwand, waaromtrent geen
overeenstemming kon worden bereikt, zouden refereren aan het oordeel van een
door hen gezamenlijk aan te wijzen deskundige. Nadat deze deskundige, de heer
Ir. J.E. Wiersma, b.i., zijn rapport had uitgebracht, hebben partijen tenslotte
overeenstemming bereikt omtrent een afdoening van deze zaak met gesloten beurzen,
waarbij het honorarium van de deskundige door beide partijen, ieder voor de
helft, zal worden gedragen.
Op grond van de door de rechtsgeleerde raadsman van de gemeente uitgebrachte
adviezen zijn wij van oordeel, dat een afdoening van deze aangelegenheid op de
hiervoor omschreven wijze voor de gemeente acceptabel is. Beide partijen door
partij Van der Ham is destijds een eis in reconventie ingediend) hebben een be
langrijk deel van hun eis moeten laten vallen en verder procederen zou weinig
zin hebben. Voorts wordt na afdoening der zaak de mogelijkheid geopend om over
te gaan tot realisatie van een in 1952 door de toenmalige Minister van Wederopbouw
en Volkshuisvesting gedaan aanbod om aan de gemeente een bedrag van 25 x f. 265,--
f. 6625uit te keren, als uiterste tegemoetkoming in de kosten van verbetering
van het gehele destijds gebouwde complex van 25 Oostenrijkse woningen.
Na het gereedkomen van het complex heeft de gemeente namelijk, naar aanlei
ding van talrijke klachten der bewoners, voor een bedrag van in totaal f. 17263.--
een aantal gebreken doen herstellen. De gebreken sproten eendeels voort uit de
minder goede toestand van door het Rijk geleverde onderdelen, anderdeels uit bij
de montage gemaakte fouten. Voorwaarde voor realisering van het aanbod, dat in
1954 nog eens is herhaald,is, dat de gemeente afstand doet van alle eventuele
nadere aanspraken op vergoeding van de zijde van het Rijk. Hangende de onderha
vige procedure hebben wij zulks niet wenselijk geacht, doch na afdoening daarvan
ontmoet dit onzerzijds geen bezwaar meer.
Gezien het vorenstaande geven wij U in overweging te besluiten tot het aan
gaan van een overeenkomst dading waarbij het aanhangige geding tussen de
gemeente, als eiseres, en de erven van nu wijlen Ir. J. van der Ham, als gedaagde
ten einde wordt gebracht en wel zodanig, dat door geen van beide partijen nog iets
aan de andere partij verschuldigd zal zijn, een en ander overeenkomstig het hier
na in ontwerp afgedrukte besluit.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
A.A.M. van der Meuien, Burgemeester.
Verzonden l6 maart i960.
de Jong, Secretaris.