Het vierde lid van meergenoemd, artikel 11 opent voor ie belangheb
benden de mogelijkheid binnen veertien dagen na de publikatie daarvan b'
Uw Raad in beroep te komen van een beslissing als door ons genomen. Van
deze mogelijkheid heeft belanghebbende gebruik gemaakt door inzending v;
een beroepschrift, dat op 12 februari j.l. ter secretarie is ontvangen.
Aangezien de openbaarmaking heeft plaatsgevonden op 30 januari, is het
beroep ontvankelijk.
Alvorens in een beschouwing te treden van de verschillende door re
clamant aangevoerde argumenten voor zijn standpunt, dat onze beschikking
onjuist is, achten wij het dienstig u uiteen te zetten welke algemene
dachtengang aan het terzake door ons gevoerde beleid ten grondslag ligt
Uitgangspunt hierbij is (en moet naar ons gevoelen ook zijn) de
vraag op welke wijze het algemeen belang, dat gemoeid is met een snelle
correcte voorziening in de behoefte aan vervoersgelegenhcid, duurzaam h
beste wordt gediend. V/ij achten een eerste vereiste voor het waarborgen
van een goede gang van zaken de zekerheid voor de ondernemer, dat de
auto's, die hij voor het innemen van vaste standplaatsen bezigt, bij eer]
goede bedrijfsvoering rendabel gemaakt kunnen worden. Daarbij moet me
er rekening mede houden, dat het zo goed als zeker dient te .zijn, dat cp
de standplaats gemiddeld zoveel meldingen binnen komen, datenminste c
kosten van de op de standplaatsen gestationneerde huurauto's kunnen wore
gedekt. Deze kosten zijn in hoofdzaak de lasten van een vrij snelle af
schrijving van de hoge aanschaffingskosten van de wagens, de personal,
lasten, benzine, belasting e.d. Indien huurauto's in do stalling van het
bedrijf zijn gestationneerd, kunnen de bestuurders tijdens de wachttijd-el
aan de wagens schoonmaak- cn kleine reparatiewerkzaamheden verrichten del
wel in de stalling andere bezigheden hebben. Op de taxistandplaatsen is
dit niet mogelijk. Het hieruit ontstaande verlies zal moeten worden gec
penseerd met revenuen uit een groter aantal uit te voeren ritten. Wi nej
dit bewerkstelligen dan moet er voor worden gewaakt, dat te veel onderr.
mers op hetzelfde punt standplaats innemen. Zou de spoeling te dun vordel
dan ontstaat bij de ondernemers ongetwijfeld de neiging de standplaatseri
minder regelmatig te bezetten. Zij zullen trachten op andere wijze, b.v.l
door aan het bedrijf binnenkomende bestellingen uit te voeren met de vooj
de vaste standplaatsen bestemde auto's, hun wagenpark meer rendabel Ze
maken. Bovendien zou de bovengeschetste situatie licht kunnen leiden tot|
het doen bezetten van de standplaatsen door minder goed materieel.
Worden naast degene(n), die op het vervoer van een bepaald punt, D
het station, is (zijn) aangewezen en daartoe verplicht is (zijn) een u.n
tal vaste standplaatsen zoveel mogelijk bezet te houden, nog andere onde|
nemers ingeschakeld voor het opvangen van bijzondere drukte op bepaalds
tijdstippen of dagen, dan moet dit wel tot een zeer onbevredigende toe
stand leiden, tenzij er een zeer goede en hechte samenwerking tussen de I
Verschillende ondernemers beslaat. Degenen, die incidenteel aan dit, verr|
deelnemen, zouden wel de voordelen daarvan plukken, doch niet de kwade
kansen voor hun rekening nemen. Vanzelfsprekend is het voor het publiek
dikwijls onprettig op een taxi te moeten wachten, doch voor de onderne
mer, die de vaste standplaatsen inneemt, is het van essentieel belangt:!
over de talloze uren, gedurende welke de wagens geen of onvoldoende em-I
plooi hebben, zoveel mogelijk van de spitsen in het vervoer te profxi?"-=|
Het is voor hem moeilijk aanvaardbaar als degenen, die hij na terugkomst
van een misschien korte stadsrit, had kunnen bedienen, intussen zijn op
genomen door een concurrent, die niet de wisselvallige risico's van de
standplaats draagt, Wij zijn de stellige mening toegedaan, dat door vooT
het stationsvervoer een aantal taxi's in te schakelen, dat is afgestem
op de gemiddelde behoefte, het algemeen vervoersbelang duurzaam l'.e+ "best
wordt gediend.
"Besteden
Besteden wij nu aandacht aan de grieven, die reclamant naar voren
brengt, dan menen wij, dat de ongegrondheid daarvan ten dele reeds uit het
vorenstaande volgt. Niettemin brengen wij te dien aanzien nog het volgende
onder Uw aandacht.
Reeds in 1937 werd aan de ondernemer Wiersma een vergunning verleend
voor het innemen van vaste standplaatsen bij het station» Aan andere onder
nemers werd tot 1955 geen standplaats verleend. Nadat evenwel de inmiddels
in het leven geroepen huurautocommissie in dat jaar een onderzoek had inge
steld naar het vraagstuk der taxistandplaatsen in de gemeente, vestigde
zij er de aandacht op, dat Wiersma slechts beschikte over een vergunning
voor het exploiteren van 3 huurauto's, welke auto's in verband met het aan
tal vaste bestuurders, in dienst van ait. bedrijf, door de werking van de be
palingen van de Rijtijdenwet en het Rijtijdenbesluit evenwel maar spora
disch alle voor het stations\^erk beschikbaar waren. In haar desbetreffend
rapport constateerde de commissie verder, dat dientengevolge de stand
plaatsen soms voor langere tijd onbezet bleven en adviseerde zij tot uitbrei
ding van het aantal. Op grond van dit advies is toen door ons college ook
aan de vergunninghouder Van Kampen, die Wiersma reeds van tijd tot tija
placht bij te springen, vergunning verleend tot het innemen van een twee
tal standplaatsen. Deze regeling is sindsdien door verlenging van jaar tot
jaar van kracht gebleven. De ten name van de beide ondernemers gestelde ver
gunningen zijn zodanig geredigeerd, dat deze gehouden zijn om, in onder
linge samenwerking, er voor te zorgen, dat het publiek in de gelegenheid
wordt gesteld om zo spoedig mogelijk de beschikking over een huurauto te
verkrijgen. Voorts is ten aanzien van de vergunninghouder Van Kampen ge
stipuleerd, dat zijn chauffeurs eerst dan op de standplaats meldingen in
ontvangst mogen nemen en uitvoeren, wanneer geen wagens van Wiersma aanwe
zig zijn. De reden hiervan is, dat het bedrijf van Wiersma voor een be
langrijk deel is afgestemd op het stationsvervoer, terwijl dit vervoer voor
Van Kampen niet van primair belang is. Ook in de standplaatsvergoeding komt
dit onderscheid tot uiting. Voor Wiersma bedraagt deze vergoeding driemaal
f.25,-- en voor Van Kampen tweemaal f.15,--.
In het beroepschrift betoogt verzoeker in hoofdzaak het volgende:
1. De bestaande regeling voldoet niet aan redelijk te stellen eisen, omdat
er weliswaar in theorie 4 taxi's zijn, maar in feit slechts 2 van
Wiersma, omdat Van Kampen zelden ter plaatse is.
2. Speciaal op spitstijden, maar ook wel daarbuiten is herhaaldelijk geen
wagen disponibel.
3. Er behoeft bij verlening van de vergunning geen vrees voor vergroting
van de kans op onderlinge rivaliteit te bestaan.
4. Op een algehele herziening van de situatie bij het station behoeft niet
te worden gewachter is ter plaatse wel meer ruimte beschikbaar. Boven
dien zal die situatieverandering nog wel geruime tijd op zich laten
wachten.
Ten aanzien van deze punten merken wij het volgende op.
Ad 1. Het beroepschrift miskent de bijzondere positie van Van Kampen. Zijn
bestuurders mogen immers eerst dan op de standplaats meldingen in ont
vangst nemen en uitvoeren, wanneer geen wagen van Wiersma op de standplaats
aanwezig is. Het heeft daarom, tenzij bij grote drukte, weinig zin, dat
de wagens van Van Kampen voortdurend tegenwoordig zijn. Dit geldt te meer,
omdat Van Kampen's garage vlak bij het station is gevestigd, zodat hij zijn
wagens bij aankomst van een trein terstond daarheen kan dirigeren. Of de
noodzaak hiertoe bestaat hangt echter mede af van het al of niet aanwezig
zijn van wagens van Wiersma. Gewezen dient hier voorts nog te worden op de
voorwaarde in de vergunning van Wiersma, dat deze, wanneer hij weet, dat
zijn standplaatsen gedurende langere tijd dan voor de gemiddelde duur van
een stadsrit onbezet zullen zijn, Van Kampen of diens gemachtigde moet
"waarschuwen"