r 1 I» i Medewerking voor de stichting van een Christelijke school voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden. Bijlage no. 293LeeuYfarden, 29 november i960. Aan de Gemeenteraad. Het bestuur der Vereniging voor Christelijk ondervdjs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, gevestigd te Leeuwarden, heeft bij een op 10 oktober jl. ingekomen schrijven verzocht, gelden uit de gemeen tekas te mogen ontvangen voor de stichting van een school voor buitenge woon lager ondervdjs, bestemd voor kinderen met leer- en opvoedingsmoei lijkheden Volgens de bepalingen van het ter uitvoering van artikel 128 der Lager-onderwijswet 1920 vastgestelde Besluit buitengewoon lager onderwijs 1949 kan een schoolbestuur, hetwelk een school voor buitengewoon lager ondervdjs in stand houdt, aanspraak maken op een bijdrage van het Rijk in de kosten van die school. Deze bijdrage bestaat uit de vergoeding van de salarissen van het onderwijzend personeel. Bij schrijven van de Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en V/et en schappen d.d. 5 september i960 is aan het schoolbestuur meegedeeld, dat met ingang van de datum van opening van de hierbedoelde school de rijksbijdrage zal worden toegekend overeenkomstig de bepalingen van het Besluit buitengewoon lager onderwijs 1949» Deze toekenning houdt echter in dat de gemeente verplicht is de exploitatiekosten vanaf de datum van opening naar wettelijke normen te vergoeden. Ingevolge artikel 1 van het Besluit stichtingskosten buitengewoon lager onderwijs, vastgesteld ter uitvoering van art. 127 der Lager-onder- wijswet 1920, zijn ten aanzien van bijzondere scholen voor buitengewoon lager onderwijs, die na 1 januari 1959 worden opgericht, de artikelen 72 tot en met 85, 85 en 86 der wet van toepassing. In tegenstelling net op die datum reeds bestaande scholen voor buitengewoon lager onderwijs, moet dus hier de gewone procedure voor schoolstichting, zoals deze ook geldt voor het bijzonder gewoon lager onderwijs, worden gevolgd. In plaats van de in artikel 75» le lid, onder a, genoemde aantallen leerlingen zullen echter voor schoolstichting ten behoeve van het buiten gewoon lager ondervdjs, indien het betreft een school voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, tenminste 44 leerlingen nodig zijn. In verband hiermede heeft het schoolbestuur een door hem ondertekende verklaring ingezonden, dat de op te richten school door tenminste 44 leer lingen zal worden bezocht. De z.g.n. "ouderverklaring" kon in dit geval bezwaarlijk worden overgelegd, aangezien op de gewone lagere scholen nog geen selectie heeft plaats gehad van de voor plaatsing op de te stichten school in aanmerking komende kinderen. In dit verband is o.m. van belang het Koninklijk besluit d.d. 20 februari 1959» no. 8, waarbij is beslist, dat, hoevel een van de handte keningen der ouders voorzien stuk als de meest gebruikelijke vorm voor de verklaring, bedoeld in art. 73Ie lid, onder a, moet worden beschouwd, dit geenszins uitsluit, dat in bijzondere gevallen aan een anders of door anderen opgestelde verklaring voldoende bewijskracht omtrent het aantal leerlingen, dat de school zal bezoeken, kan worden toegekend. V/ij menen, dat er in het onderhavige geval inderdaad aanleiding is te verwachten, dat de school door tenminste het vereiste aantal leerlin gen zal worden bezocht en dat dus met de door het schoolbestuur overge legde verklaring genoegen kan worden genomen. "Ons"

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1960 | | pagina 507