het onder I bedoelde perceel met opstal en de onder II bedoelde gronden onder te brengen in het Woningbedrijf. Aldus vastgesteld in de openbare vergaderin van Voorzitte: Secretari: Ti Wijziging van diverse overeenkomsten van borgtocht ingevolge het Besluit Bevordering Eigen Woningbezit. Bijlage no. 7- Leeuwarden, 13 januari I960. Aan de Gemeenteraad. In het kader van het Besluit Bevordering eigen woningbezit heeft de gemeente zich tegenover de N.V. Bouwfonds Nederlandse Gemeenten en enkele andere geldgevers borg gesteld voor de tijdige betaling van hoofdsom en rente van de onder verband van eerste hypotheek door deze geldgevers aan particulieren verstrekte geldleningen. Ingevolge het Besluit Bevordering eigen woningbezit strekt de zeker heid in geval van executie zich uit over een zodanig gedeelte van de vor dering, als wordt uitgedrukt door een breuk, waarvan de teller aangeeft het bedrag, waarmede de oorspronkelijke hoofdsom der lening 60 van de netto-stichtingskosten overschrijdt en waarvan de noemer aangeeft de oor spronkelijke hoofdsom van de lening. In de raadsbesluiten terzake van de borgtochtverlening is hieraan overeenkomstig het model-besluit van het Bouwfonds het navolgende toege voegd "met dien verstande, dat, indien de opbrengst van het pand bij uitwinning minder bedraagt dan de schuldrest van de lening, vermeerderd met de ach terstallige rente en kosten, dit mindere tot ten hoogste "genoemd" gedeel te door de gemeente aan het Bouwfonds zal worden voldaar De aangehaalde passage, die destijds ter verduidelijking door het Bouwfonds in het model-raadsbesluit werd ingevoegd, zou echter zodanig kunnen worden uitgelegd, dat het door het Rijk en de Gemeente eventueel te dragen verlies beperkt zou zijn tot "genoemd" gedeelte van de schuld rest na aftrek van de opbrengst van het pand bij een eventuele executie. Naar aanleiding van het verzoek aan de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid om op grond van artikel 8 van het Besluit Bevordering eigen woningbezit voor 50 ci° deel te nemen in het verlies, dat de gemeente uit hoofde van de borgtochten zou kunnen lijden, bericht de Minister, dat de hierboven weergegeven zinsnede als een beperking van de garantie kan worden geïnterpreteerd en daarom in strijd is met de bepalingen van ge noemd Besluit. Nu de zekerheid niet is gesteld in overeenstemming met deze bepalingen, acht de Minister het niet mogelijk het rijk te doen deelnemen in een eventueel door de gemeente te lijden verlies. Teneinde de deelname van het rijk te verkrijgen, stellen wij U voor de volgende raadsbesluiten te wijzigen in die zin, dat de eerdergenoemde pas sage daarin wordt doorgehaald. Raadsbesluit no. 4875 van 22 april 1959 betr. P. Hendriksma, P. Houtsma, E. Jansma, A. Posthumus, W. Roelevink. 5639 van 13 mei 1959 betr. S.A. Lanting. 5640 van 13 mei 1959 betr. B. Meijer. 7744 van 24 juni 1959 betr. H. Gros en A. Westra. N.J.C. Huisman, Raadsbesluit no. r.o 110 1 o 7555 van 24 juni 1959 betr. D. Tjepkema. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, A.A-M. van der Meulen, Burgemeester. de Jong, Secretaris. Verzenden 13 januari 1960.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1960 | | pagina 8