-
-15-
Artikel 28.
1Alle tot een woning behorende ruimten, waarvan de vloer boven of
beneden de begane grond is gelegen, moeten behoorlijk bereikbaar
zijn door middel van vaste trappen,
2. Indien een trap opgaat of afdaalt uit een vertrek moet het trapgat
tochtvrij van dat vertrek kunnen worden afgesloten,
3. Het boveneinde van elke trap moet onmiddellijk aansluiten aan een
gang of bordes, waarvan de breedte ten minste gelijk is aan dievande
trap en met een diepte van ten minste 1 m,
4. Doorgaande trappen moeten op elke verdieping worden onderbroken door
een bordes ter breedte en diepte als voorgeschreven in het derde lid,
5Op elk punt van een trap of trapbordes moet een vrije hoogte van ten
minste 2 m aanwezig zijn,
6. Elke trap moet langs de open zijden en tenminste langs één zijde van
een stevige leuning zijn voorzien; trapgaten moeten door een opgaande
wand of door een stevige balustrade behoorlijk T/orden afgesloten,
7. Burgemeester en Wethouders kunnen, in afwijking van het bepaalde in
het eerste lid, in bijzondere gevallen toestaan, dat de trap, dienen
de voor toegang naar een bergzolder of vliering, als een losse trap
wordt uitgevoerd. Alsdan gelden de door hen te stellen nadere eisen.
Artikel 29.
1. De optrede van trappen mag ten hoogste 0.20m bedragen; van gemeen
schappelijke trappen ten hoogste 0.175
2. De aantrede van trappen, in de klimlijn gemeten, moet ten minste
bedragen:
a. 0.16 m voor rechte steektrappen binnen een woning;
b. 0.17 m voor andere trappen binnen een woning;
c. 0.20 m voor gemeenschappelijke trappen, traparmen en buitentrappen.
3. De breedte van de treden van de in het tweede lid onder c bedoelde
trappen, gemeten loodrecht op de voorkant, mag, met inbegrip van de
wel van ten minste 0.04 mj nergens minder dan 0.08 m bedragen,
4. De breedte van vaste trappen wordt gemeten tussen de leuningen of -
indien aan één zijde geen leuning aanwezig is - tussen de leuning
en de wand, welke de trap begrenst. De aldus gemeten breedte moet
ten minste bedragen!
a, indien de trap leidt tot!
1. ton hoogste drie woningen: 0.90 m;
2. vier of meer woningen: 1.00 m;
3. galerijwoningen 1.10 m;
b. indien de trap binnen een woning is gelegen en leidt naar:
1. een vertrek: 0.75
2. een zolder: 0,70 m;
3. een kelder: 0.60 m.
Burgemeester en Wethouders kunnen van het bepaalde onder a 1 a 3
en b vrijstelling verlenen.
Alsdan gelden de door hen te stellen nadere eisen,
5. In geen geval mag de lengte van de treden, voor zover vallend tussen
de leuningen, korter zijn dan de aanwezige breedte tussen de leunin
gen, verminderd met 0.05
6. Ten dienste van woningen, waarvan de vloer van het hoofdwoonvertrek
meer dan 11 m boven straat- of erfhoogte is gelegen, moeten één of
meer personenliften aanwezig zijn. flet juiste aantal, de plaatsen
en de capaciteit dezer liften is ter beoordeling van Burgemeester
en Wethouders.
'Artikel 30.