-48-
3. Burgemeester en Wethouders kunnen van het bepaalde in het vorige lid
vrijstelling verlenen. Alsdan gelden de door hen te stellen nadere
eisen.
Artikel 123,
Waar de toepassing van artikel 690 van het Burgerlijk Wetboek
wordt gevorderd, moet de daar bedoelde afscheiding geschieden door een
muur of houten schutting ter hoogte van ten minste 1,90 m en ten hoog
ste 2,10 m, te meten uit het hoogste erf.
Artikel 124,
De eigenaren van erven, gronden, gebouwen, muren, schuttingen of
kelders, aan een openbaar water of onder de openbare straat liggende
of deze straat steunende, zijn verplicht, op aanschrijving van Burge
meester en Wethouders, binnen een door dezen te stellen termijn, de
door dezen nodig geoordeelde voorzieningen te treffen tegen verzakking
of bouwvalligheid dier erven, gronden, gebouwen, muren, schuttingen of
kelders
Artikel 125.
1De eigenaren van bestaande gebouwen, terreinafscheidingen, antennes
en toegangswegen moeten deze op zodanige wijze onderhouden, dat zij
geen gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de be
woners of de gebruikers of voor het openbaar verkeer, zulks ter be
oordeling van Burgemeester en Wethouders,
2. Indien een gebouw, een antenne of een terreinafscheiding gevaar op
levert voor de veiligheid van de bewoners of de gebruikers of voor
het openbaar verkeer en dat gevaar niet door toepassing van het eer
ste lid kan worden weggenomen zulks ter beoordeling van Burgemees
ter en Wethouders, kunnen Burgemeester en Wethouders sloping, binnen
een door hen te stellen termijn, van dat gebouw, die antenne of die
terreinafscheiding gelasten,
3. Burgemeester en Wethouders kunnen, indien een gebouw, antenne of
terreinafscheiding naar hun oordeel verkeert in de toestand, bedoeld
in het tweede lid, eveneens gelasten, dat onverwijld maatregelen
worden getroffen, welke zij in het belang van de veiligheid van de
bewoners of gebruikers of van het openbaar verkeer nodig oordelen.
Artikel 126,
1. Een bouwwerk mag zich niet bevinden in zodanige verwaarloosde, be
schadigde of verminkte staat, dat het op ernstige wijze het stads
beeld schaadt.
2. Een bouwwerk of een gedeelte daarvan mag niet in zodanige klour of
zodanige kleuren worden gebracht, noch mag daaraan enig materiaal
worden verwerkt van zodanige kleur of zodanige kleuren, dat daardoor
het stadsbeeld op ernstige wijze wordt geschaad.
3. Telkens wanneer Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn, dat één
der beide vorige leden wordt overtreden, wordt, alvorens de belang
hebbende ingevolge artikel 210, juncto artikel 152, tweede lid,
"der"