- 2 -
5. voor het ovorigo zijn op de afstand in erfpacht van toepassing - voor
zover mogelijk en niet mot het vorenstaande in strijd -de bepalingen
betreffende de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen tussen
Oostersingol en Cambuursterpad cn toebehorende aan de gemeente Leeuwar
den
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter.
Secretaris
Reorganisatie gemeentelijke dienst voor Sociale Zaken.
Bijlage no. 342 Leeuwarden, 5 november 1962.
Aan de Gemeenteraad.
I. Inlet lil, -.
Vergelijkt men wat een eeuw geleden als taak van de gemeentelijke
overheid op het gebied van de sociale zorg werd beschouwd met hetgeen nu
algemeen daaronder wordt verstaan, dan moet men constateren, dat zich hier
niet alleen een sterke groei en ontwikkeling hebben voorgedaan, doch ook
belangrijke verschuivingen. De aan een en ander ten grondslag liggende
algemene verandering van inzicht omtrent de gevallen, waarin en de wijze,
waarop van overheidswege de helpende hand moet worden toegestoken aan hen,
die in nood verkeren, dateert met name van de laatste decennia.
In de vorige eeuw werd het sociale werk van de Gemeente gekenmerkt
door het uitgangspunt van de V/et van 28 juni 1354 "tot regeling van het
armbestuur, dat van de zijde van de burgerlijke instellingen slechts onder
steuning moest worden verleend, indien bleek, dat deze niet van anderen
kon worden verkregen, en dan nog slechts ingeval van "volstrekte onver
mijdelijkheid". Deze onvermijdelijkheid werd in het algemeen slechts aan
wezig geacht wanneer gevaar van verstoring der openbare orde was te vre
zen. Bedoelde wet van 1854 droeg in opzet dan ook een politioneel karak
ter. Zij veronderstelde een maat schappijwaarin de familiegemeenschappen
in de eerste plaats aangewezen waren de behoeftige leden de nodige be
staansmiddelen te verschaffen. Konden zij dat niet, dan diende door het
barmhartigheidsbetoon der kerken of door particuliere liefdadigheid in
het nodige te worden voorzien.
Het gewijzigde beeld, dat de maatschappijvooral door de industria
lisering, in de tweede helft van de 19e eeuw geleidelijk aan te zien gaf,
bracht mee, dat de uitgangspunten niet meer juist bleken te zijn. Lang
zamerhand won de overtuiging veld, dat de overheid moest ingrijpen ter be
scherming van de sociaal en economisch kwetsbaren, die een steeds grotere
groep vormden. Hierdoor Was de tijd rijp geworden voor de totstandkoming
van de eerste maatregelen op het gebied van de sociale wetgeving. Daar
naast kwam do gedachte op, dat alleen op doelmatige wijze hulp zou worden
geboden als de oorzaak van de nood zoveel mógelijk werd weggenomen. In
houd en strekking van de Armenwet ven 1912, die nog steeds van kracht is,
zijn door dit laatste in belangrijke mate bepaald. Deze wet maakt het de
overheid mogelijk om evenals de kerkelijke en particuliere instellingen
de armenzorg te beoefenen, waarbij evenwel ten aanzien van de overheids
zorg aan het beginsel van do subsidiariteit is vastgehouden. Een groot
verschil met de V/et van 1854 is ook daarin gelegen, dat de overheidsonder-
steuning, zowel naar vorm als naar omvang, dient te worden bepaald "als
met het oog op de behoeften en de persoonlijke eigenschappen in verband
met de omstandigheden van den arme het meest gewenscht is om hem wederom
in staat te stollen in het onderhoud van zich en zijn gezin te voorzien".
Het belang van degene, die ondersteuning behoeft, is aldus voorop gesteld.
Aan de burgerlijke instellingen c.q. de Colle-ges van Burgemeester en
Wethouders is overgelaten om niet alleen de werkwijze en de organisatie
vorm, maar ook de mate en de wijze van onderstand naar eigen inzicht te be
palen.
Intussen heeft ook na de totstandkoming van de Armenwet van 1912 de
ontwiklceling niot stil gestaan. In toenemende mate heeft de solidariteits-
gedachte ingang gevonden. Op steeds breder terrein is de overheid een lei
dinggevende rol gaan vervullen ten aanzien van de bestaansvoorzieningen
van de burgers.