Weigering medewerking voor het aanbrengen van noodtrappen in verschillende
scholen, uitgaande van de vereniging voor Christelijk Schoolonderwijs.
Bijlage no. 125. Leeuwarden, 5 april 1965
Aan de Gemeenteraad.
Het bestuur der vereniging voor Christelijk Schoolonderwijs alhier
verzoekt bij een op 21 januari j.l. ingekomen aanvrage gelden uit de
gemeentekas te mogen ontvangen voor het aanbrengen van noodtrappen in de
navolgende scholen:
Margaretiia de Heerstraat 1 (u.l.o.);
W.C. van Munsterschool (g.l.o.);
Schippers- en Rehobothschool (b.l.o. en g.l.o.);
Koningin Emmaschool (g.l.o.);
Koningin Wilhelminaschool (g.l.o.);
Juliana van Stolbergschool (g.l.o.).
Als motief voor deze aanvrage voert het schoolbestuur aan, dat in
alle genoemde scholen, slechts één trap aanwezig is en dat in geval van
brand een ramp het gevolg zou kunnen zijn.
Volgens de bepalingen van het Bouwbesluit van 10 juni 1959 moeten
in de na deze datum gestichte scholen tenminste twee trappen worden aange
bracht, indien het aantal leerlingen, dat tegelijk in de lokalen op de
verdiepingen kan worden ondergebracht, meer dan 100 bedraagt.
Voor de hierboven genoemde scholen, die alle gebouwd zijn vóór 1959
geldt dit voorschrift echter niet, aangezien op deze scholen het Bouwbe
sluit van 1924> zoals dit naderhand is gewijzigd, van toepassing blijft.
Het is ons gebleken, dat door deskundigen het gevaar voor het ont
staan van brand in scholen gering wordt geacht. Dit geldt speciaal voor
scholen, die, zoals de onderhavige, zijn voorzien van centrale verwarming.
De praktijk wijst overigens ook uit, dat ongelukken tengevolge van brand
e.d. in scholen uiterst zelden voorkomen.
Hoewel het aanbrengen van noodtrappen wel wenselijk zou kunnen worden
geacht, behoeft deze voorziening dan ook niet als noodzakelijk te worden
beschouwd.
Indien met het oog op de veiligheid van de leerlingen de aanwezigheid
van noodtrappen in de onderwerpelijke scholen als een dringende eis zou
worden aangemerkt, dan zou dit betekenen, dat redelijkerwijs in alle daar
voor in aanmerking komende schoolgebouwen een dergelijke voorziening zou
moeten worden getroffen. Uiteraard zou dit zeer hoge kosten met zich mee
brengen.
Aangezien aanbrengen van noodtrappen in de onderhavige scholen niet
is voorgeschreven, het ook overigens niet noodzakelijk is daarin noodtrap
pen aan te brengen en inwilliging van het verzoek tot zeer omvangrijke
financiële consequenties zou leiden, moet naar ons gevoelen de gevraagde
voorziening als een overschrijding van de normale eisen, aan het geven
van lager onderwijs te stellen, worden beschouwd.
Wij zijn dan ook van mening, dat in het onderhavige geval de gevraag
de medewerking dient te worden geweigerd.
Op grond van het vorenstaande adviseren wij U te besluiten overeen
komstig het vorenstaande.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
A.A.M. van der Meulen Burgemeester.
Verzonden 9 april 1963
de Jong Secretaris.