b. in het eerste lid van artikel 23 wordt tussen de woorden "het pen sioen" en "op" ingevoegd: "met ingang van de eerste van de maand, waarin de aanspraak op ouderdomspensioen ontstaat"; 3. Voor de beperking van de uitbetaling van het pensioen blijft bui ten aanmerking een verhoging van het ouderdomspensioen, welke is ingegaan na 1 april 1960, tenzij bij enig wettelijk voorschrift is bepaald in welke mate de ontwikkeling van het pensioen sedert de vorige verhoging van het oudersomspensioen kan worden geacht overeenkomstig te zijn aan de ontwikkeling van het ouderdomspen sioen. haar doe mate blijft die verhoging niet buiten aanmerking. - 2 - Artikel 27 Bij gelijktijdige aanspraak op een weduwenpensioen of een wezen pensioen en een algemeen weduwenpensioen onderscheidenlijk een algemeen wezenpensioen wordt de uitbetaling van eerstbedoelde pensioenen be perkt a. over het tijdvak van 1 oktober 1959 tot en met 31 maart 1960 op over eenkomstige wijze als is bepaald in de Tijdelijke regeling samen loop overheidsweduwen- en overheidswezenpensioen met algemeen weduwen- en wezenpensioen, zoals deze is vastgesteld bij de Wet van 23 september 1959 (Staatsblad 340)ten aanzien van de in die rege ling bedoelde pensioen-en; b. over het tijdvak van 1 april 1960 tot en met 31 december 1962 op overeenkomstige wijze als is bepaald in de onder a bedoelde Tijde lijke regeling samenloop overheidsweduwen- en overheidswezenpensioen met algemeen weduwen— en wezenpensioen, zoals deze is gewijzigd bij de tof et van 29 mei 19 6 3 (Staatsblad 209), ten aanzien van de in die regeling bedoelde pensioenen. Berde hoofdstuk. Wijzigingen per 1 april 196O. Artikel III. In de Uitkerings- en Pensioenverordening worden de volgende wij zigingen aangebracht: a. in de artikelen 10 en 17a worden de getallen "14000", "8750", 1 750" en 3500" vervangen door onderscheidenlijk "14861", "9289", "1858" en "3716"; c. het tweede lid van artikel 23 wordt vervangen door de volgende twee 1 eden 2. Behoudens het bepaalde in artikel 25 vindt de in het vorige lid bedoelde beperking van de uitbetaling aldus plaats, dat op het pensioen voor elk jaar, waarnaar het pensioen is berekend, in mindering wordt gebracht een bedrag gelijk aan 1,4 ten honderd van liet oudersomspensioen, voor de groep, waartoe de belangheb bende behoort, genoemd in artikel 8, juncto artikel 9 van de Algemene Ouderdomswet. d. de slotzin van het vierde lid van artikel 23 wordt gelezen als volgt: Het oedrag van die beperking gaat voorts niet te boven het verschil tussen het bedrag van het pensioen en 20 ten honderd van het bedrag van het ouderdomspensioen, bedoeld in het tweede lid, vermeerderd met 0,6 ten honderd van het bedrag van dat ouderdomspensioen voor elk jaar, bedoeld in dat lid; e. het derde tot en met het vijfde lid van artikel 23 worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid; f. artikel 24 wordt gelezen als volgt; Als in artikel 23, tweede lid, bedoelde jaren komen uitsluitend in aanmerking de jaren gelegen vóór het tijdstip, waarop de leeftijd van 65 jaar is of zou zijn bereikt. g. aan het tweede lid van artikel 25 werden twee volzinnen toegevoegd, luidende Indien de som van het aantal jaren van de tijdvakken, waarnaar de pensioenen zijn of worden geacht te zijn berekend, meer bedraagt dan 40, wordt dit meerdere geacht een samenvallend tijdvak te zijn. Op de duur van laatstbedoeld samenvallend tijdvak komt voor zoveel mogelijk in mindering de duur van eventuele samenvallende tijdvakken bedoeld in de eerste volzin; h. in het derde lid van artikel 25 'wordt voor "80 percent" gelezen "56 percent" i. het vierde en vijfde lid van artikel 25 worden vervangen door de volgende drie leden: 4. Ten aanzien van degene, die aantoont, dat uit hoofde van zijn aan spraak op ouderdomspensioen mede een beperking plaats vindt van enig ander pensioen dan dat, bedoeld in artikel 1wordt het be drag van die beperking voor zoveel mogelijk in mindering gebracht op het bedrag van de beperking van het pensioen, bedoeld in arti kel 22. Be vorige volzin is van toepassing voorzover de pensioene zijn of worden geacht te zijn berekend over samenvallende tijdvak ken. De tweede en derde volzin van het tweede lid zijn van over eenkomstige toepassing. 5. Bij toepassing van het vorige lid wordt in geval op meer dan één pensioen, bedoeld in artikel 22, aanspraak bestaat, het bedrag va de in dat lid bedoelde beperking op de voor die pensioenen vol gens het eerste lid berekende bedragen in mindering gebracht naar verhouding van die bedragen. 6. Het bepaalde in het vierde lid vindt geen toepassing wanneer het andere pensioen is een pensioen, bedoeld in artikel 1 van de Wet van 20 december 1956 (Staatsblad 616). Artikel IV. 1. Indien het tijdstip, dat bepalend is geweest voor de berekenings grondslag van het pensioen, valt vóór 1 april 1960, blijft voor de toepassing van paragraaf 4 van de Uitkerings- en Pensioenverordening van het ouderdomspensioen, bedoeld in de Algemene Ouderdomswet, zo als dit pensioen per 1 april 1960 is vastgesteld, voor de groep ge noemd in artikel 6 van de Algemene Ouderdomswet, waartoe de belang hebbende behoort, een bedrag onderscheidenlijk van 108,-- 180,-- en 90»-- buiten aanmerking. 2. Te rekenen van 1 september 1962 wordt van de verhoging van het alge meen ouderdomspensioen per evengenoemde datum voor de groep, bedoeld in artikel 8 van de Algemene Ouderdomswet, waartoe belanghebbende behoort, een bedrag van onderscheidenlijk 78»-- f 84,-- en 42,-- voor de toepassing van de in het eerste lid bedoelde paragraaf in aanmerking genomen. Artikel V. 1. Ten aanzien van degene, die tengevolge van de toepassing van artikel 25, vierde lid, op 31 maart i960 meer aan pensioen ontving dan hem bij toepassing van het vierde lid van artikel 25, zoals dit artikel ingevolge deze verordening is komen te luiden, toekomt, wordt de beperking van de uitbetaling van het pensioen op een zodanig bedrag gesteld, dat hij aan pensioen niet minder ontvangt dan cp 31 maart 1960 het geval was.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1963 | | pagina 403