- 2 - dat aanleiding zou geven om het toen door Uw Raad ingenomen standpunt te herzien, zien wij geen reden om thans anders te beslissen dan toen is ge schied. De ratio van de verordening is immers nog onverminderd van kracht. Wij herinneren er in dit verband aan, dat wij er in het op de Eisenveror- dening betrekking hebbende raadsvoorstel (bijlage nr. 301 bij het raads- verslag over het ja.ar 1956) op hebben gewezen, dat de in onze Gemeente bestaande toestand met betrekking tot de inricnting van drankwetgelegen heden was achtergebleven bij de groei van de eisen, die onder meer ter bevordering van de volksgezondheid, de veiligheid van het verkeer en het vreemdelingenverkeer moeten worden gesteld, het doel van de in 1956 door Uw Raad vastgestelde verordening is er dus, zoals hierboven ook reeds werd gezegd, op gericht het peil van de drankwetgelegenheden in onze Gemeente op te voeren. Inwilliging van het verzoek van adressant zou betekenen, dat in bedoelde verordening zodanige wijzigingen worden aangebracht, dat de aan haar ten grondslag liggende doelstelling grotendeels verloren gaat, hetgeen Uw Raad blijkens zijn beslissing van 13 april j.l. niet wenst. Bovendien lijkt het scheppen van een algemene ontneffingsbepaling ons wel zeer bezwaarlijk. De toepassing van een dergelijke bepaling in het ene geval schept uiteraard een precedent voor het andere en houdt dus in wezen een verlaging van de eisen in. Het creëren van een dergelijke ontheffings bepaling zou een stap terug betekenen op de weg, die Uw Raad nog slechts luttele jaren geleden is ingeslagen en die hij nog pas weinige maanden geleden de juiste achtte. Hoewel wij met het bovenstaande zouden kunnen volstaan willen wij niet nalaten in te gaan op enkele door de heer Visser geponeerde stellingen. Zo stelt, adressant dat de bepalingen omtrent de lokaliteitseisen in plaats van een verhoging van het niveau der drankwetgelegenheden te be werkstelligen een verhindering vormen om de bestaande inrichtingen te ver beteren. Wij achten deze bewering onjuist. Immers bevat artikel 12 van de Eisenverordening de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de eisen, indien het betreft een verzoek tot wijziging van de vergunning of het verlof A, mits het niet gaaf om overbrenging van de vergunning of het verlof naar een ander gebouw. Uiteraard zullen wij in de regel, indien daardoor een wezenlijke verbetering van de inrichting wordt verkregen, en daardoor gehandeld wordt in de geest van de verordening bij de beschikking op een verzoek tot wijziging gebruik maken van deze ontheffingsmogelijk- heid Eveneens ten onrechte voert de heer Visser enkele gevallen ten tonele, waaruit zou moeten blijken, dat de thans geldende bepalingen tot onbevre digende resultaten moeten leiden. Dat ten aanzien van het verzoek van mevrouw M. de Vrios-.Tongsma, des tijds zaakdrijvende in het perceel Ruiterskwartier 179? om het op haar naam staande verlof A mede te doen gelden voor de benedenlokaliteit van het perceel Ruiterskwartier 177 van de ontheffingsmogelijkheid, vervat in artikel 12 van de Eisenverordening, geen gebruik is gemaakt, vond zijn oorzaak in andere omstandigheden dan die, welke adressant voorop stelt. Nadat wij in beginsel reeds hadden besloten de nodige ontheffing te ver lenen trok mevrouw De Vries haar verzoek in, omdat door oen wijziging van het oorspronkelijke vc-rbouwingsplan toch voor de aan le inrichting toe te voegen tweede lokaliteit naar haar mening geen verlof A zou kunnen gelden. Ten behoeve van deze lokaliteit werd haar op haar verdoek destijds een verlof B verleend. In het begin van 1962 werd door een belanghebbende geïnformeerd naar de mogelijkheid om een verlof te vorkrijgen om in het pand op de hoek van de Willemskade N.Z, en de Prins Hendrikstraat - waarin tot voor kort de N.V. Verenigde Kleermakerijen v.h. Gebr. lbolings was gevestigd - zwak- alkoholische drank te verstrekken. Medegedeeld moest worden, dat het maximum voor verloven A in de do-sbetreffende wijk bereikt was. zodat de enige op korte termijn te verwezenlijken mogelijkheid, die openstond om het gestelde doel te bereiken, zou zijn een verlof A voor een bestaande inrichting voor maatschappelijk verkeer te verwerven en dit verlof naar - 3 - bedoeld pand over te brengen. In deze sin is de betrokkene ingelicht. Wij hebben sedertdien over deze kwestie niets meer vernomen. Het verlof A ten behoeve van de theeschenkerij in de Prinsentuin, op welk geval adressant eveneens attendeert, was reeds verleend voordat de Eisenverordening tot stand kwam. Het is derhalve onjuist dit geval, dat berust op een overgangsbepaling, hier in net geding te brengen. De door adressant geuite vrees, dat het toepassen van de ontheffings mogelijkheid, geregeld in artikel 13 van de Eisenverordening, tot wille keur van ons College zal leiden, kunnen wij niet delen. Deze onthef1ings bepaling is bij besluit van Uw Raad van 18 juli 1962 (zie bijlage nr. 200 van 1962) in de Eisenverordening ingevoegd met het doel de gelegenheid te scheppen om te voorzien in de behoefte om in de steeds meer in zwang komende eetgelegenheden, waar drankgebruik slechts van zeer bijkomstige betekenis is, alkoholhoudende dranken te kunnen serveren. Met de beperking van de ontheffingsmogelijkheid tot bijzondere gevallen heeft Uw Raad tot uitdrukking willen brengen, dat zij alleen kan worden toegepast ten aan zien van inrichtingen als zoeven omschreven. Bij het uitvoeren van de verordening zullen wij ons van het - mede door de historie van de tot standkoming van de wijziging bepaalde - doel van het onderwerpelijke arti kel terdege rekenschap moeten geven. Dit sluit de gevreesde willekeur al voor een belangrijk deel uit. Bovendien eisen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur nu eenmaal, dat - gewijzigde onstandigheden daargela ten - ten aanzien van gc-lijkliggende gevallen gelijke beslissingen worden genomen. Wordt een verlof A gevraagd ten behoeve van een inrichting, die voor wat betreft de relevante omstandigheden - waaronder ook valt het karakter van de inrichting - identiek is aan het restaurant "Onder de Luifel", dan zullen wij dus, wanneer er geen andere weigeringsgronden aan wezig zijn, met toepassing van artikel 13 van de Eisenverordening het ge wenste verlof niet alleen vermogen, maar ook behoren te verlenen. Overigens doet het, nu adressant vreest, dat wij ons bij de toepas sing van artikel 13 door willekeur zullen laten leiden, wel bijzonder vreemd aan, dat hij op bladzijde 2 onder e van zijn verzoekschrift een drastische verruiming van de ontheffingsmogeiijkheden bepleit* Terwijl immers de ontheffingsmogelijkheid van artikel 13 aan een aantal objectieve criteria is gebonden, wil adressant niet alleen dit artikel laten verval len, doch ook in artikel 12 de gelegenheid geopend zien, dat ons College "ten aanzien van alle gevallen in bedoelde verordening" ontheffing kan ver lenen. Het is duidelijk, dat elke logica in deze redenering ontbreekt. Wij willen er tenslotte op wijzen, dat het ontwerp-"Drank- en Horecawet" ter vervanging van de Drankwet, Stbl. 1931) nr* 476, geheel andere uitgangspunten heeft dan de bestaande wet. De nieuwe wet zal voornamelijk gebaseerd zijn op eisen ten aanzien van de inrichting en op vestigingseisen ten aanzien van de exploitant. De maximumbepalingen zullen daarbij vervallen. Eveneens zal het onderscheid tussen vergunningen en verloven A verdwijnen. Plet zcu derhalve naar onze mening volkomen on juist zijn om, nu deze nieuwe wet op komst is, ten aanzien van lokalitei ten voor een verlof A lagere eisen te gaan stellen dar- voor vergunnings lokaliteiten. Over enige jaren als de nieuwe wet in werking getreden zal zijn zou daaruit een discrepantie voortvloeien, die dan als ongemotiveerd en ongewenst zal worden gevoeld. Het ligt bovendien voor de hand, dat het vervallen van de maxima het zwaartepunt vooral zal verleggen naar de aan de lokaliteiten te stellen eisen. De nieuwe wet zal op dit punt dus eerder een verzwaring dan een verlichting van de thans krachtens de Drankwet geldende eisen met zich meebrengen. Mitigatie van do tnans in onze Gemeente van kracht zijnde eisen zou - afgezien nog van de andere reeds aangevoerde daartegen pleitende argumenten - hef bezwaar nebben, dat te zijner tijd krachtens een overgangsbepaling bestaan blijvende in richtingen niet voldoen aan de eisen, die ingevolge de nieuwe wet gelden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1963 | | pagina 414