b. een zo groot mogelijk aantal gemeentenaren moeten omvatten;
- 46 - Bijlage no. 4»
VERRUIMING GEMEENTELIJK BELASTINGGEBIED
Bij Koninklijke Boodschap van 14 mei 1963 is aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal een ontwerp van wet tot het treffen van eer voorlopige voor
ziening inzake een verruiming van het gemeentelijk belastinggebied aangeboden.
In dat stuk delen de betreffende Ministers mede, dat zij met de destijds
(in 1956) ingestelde commissie inzake het herstel van de financiële zelfstan
digheid van Gemeenten en Provincies (de z.g. Commissie-Oud) een beperkt ge
meentelijk belastinggebied als sluitstuk op het stelsel van uitkeringen, on
misbaar achten. Met hoeveel zorg, aldus de toelichting, er ook gestreefd is
naar een stelsel van uitkeringen, dat zo nauwkeurig mogelijk is afgestemd op
de gemeentelijke behoefte aan middelen, deze op basis van bepaalde normen be
rekende uitkeringen kunnen nooit voor iedere individuele Gemeente tot een ge
heel bevredigend resultaat leiden. Ba er op gewezen te hebben, dat het toeken
nen van aanvullende bijdragen uit het gemeentefonds - wil de nagestreefde
financiële zelfstandigheid der Gemeenten worden bereikt - werkelijk uitzonde
ring moet blijven, hetgeen alleen kan geschieden door middel van een passende
gemeentelijke heffing, geldt als tweede overweging voor een gemeentelijk be
lastinggebied van reële betekenis, dat slechts langs de weg van de eigen ge
meentelijke belastingheffing de ingezetenen van een Gemeente een rechtstreeks
financieel belang hebben bij het beleid van de geneentelijke bestuursorganen.
Op deze wijze, aldus de betreffende Ministers, wordt het besef levendig, dat
de aan de uitgaven verbonden belangen afgewogen dienen te worden tegenovèr
de daarvoor noodzakelijke offers.
Daar het onvermijdelijk zal zijn, dat er enige tijd mee heen gaat alvorens
de Gemeenten in feite gebruik zullen kunnen maken van de voor de toekomst ge
dachte verruiming van de belastingbevoegdheden (de daartoe strekkende, vrij
diep in de bestaande toestand ingrijpende, wetsvoorstellen dienen te worden
voorbereid, waarna de Gemeenten dan nog enige tijd zullen behoeven om hun be
lastingverordeningen aan de nieuwe wetgeving aan te passen en de uitvoering
van de daarop gegrondveste nieuwe belastingheffing voor te bereiden), komen de
Ministers op grond van bovenvermelde overwegingen tot de conclusie, dat de
Gemeenten op korte termijn althans een beperkte vrije zoom in hun belasting
gebied dienen te krijgen. Dit doel wordt dan bereikt door de eenvoudig opge
zette voorlopige voorziening, welke in voormeld wetsontwerp is vervat.
De Regering streeft naar een vrije zoom in het gemeentelijk belastingge
bied van 200 miljoen en in het provinciaal belastinggebied van 10 miljoen.
Het Rijk zal dan, teneinde niet tot een even grote verzwaring van de totale
belastingdruk te geraken, hiervan een bedrag van 130 miljoen voor zijn
rekening nemen. Een verswaring van de lasten op de contribuabelen zal dan
slechts optreden indien en voor zover de Gemeenten en Provincies tezamen voor
meer dan 130 miljoen van hun nieuwe bevoegdheden gebruik maken en zal zelfs
bij maximaal gebruik nooit meer kunnen belopen dan 80 miljoen. De keuze uit
welke belastingen het toekomstige gemeentelijke belastinggebied zal moeten be
staan vormde voor de Regering een moeilijk probleem. Zij komt na diepgaand
overleg tot de conclusie dat een werkelijk geheel bevredigende oplossing niet
te vinden is. Gegeven de wenselijkheid van de verruiming dient echter uit de
mogelijkheden een keuze te worden gedaan. Opgemerkt wordt dan, dat de gemeen
telijke belastingen
a. hanteerbaar moeten zijn voor het gemeentebestuur;
c. zich moeten lenen voor uitvoering door het gemeentelijk apparaat;
d. oen object in de gemeentelijke sfeer moeten hebben:
e. weinig in aantal moeten zijn, in verband met de noodzaak de perceptiekosten
binnen aanvaardbare grenzen te houden.
Ten aanzien van de vraag, welke belastingen aan deze desiderata zouden
kunnen voldoen, bestond en bestaat in hoofdzaak een tweetal opvattingen. In de
ene opvatting dic-nt de voorkeur te worden gegeven aan een soort gemeentelijke
belasting, waarbij het inkomen een rol speelt en die door de reeds genoemde
Commissie-Oud werd aangeduid als woonplaatsbelasting. In de andere opvatting
gaan de gedachten voor de kern van het gemeentelijk belastinggebied uit naar
belastingen, die een zakelijk element tot grondslag hebben, en wel met name