De Minister van Binnenlandse Zaken heeft de mogelijkheid, dat
de gemeentebesturen het systeem van verdienstebeloning willen
handhaven, open gelaten. Voorwaarde voor handhaving is evenwel,
dat de hoogte der salarissen wordt vastgesteld op een niveau, dat
12 'fo lager ligt dan dat van het overeenkomstige Rijkspersoneel.
Hoewel naar onze mening in deze Gemeente het systeem van
verdienstebeloning op bevredigende wijze heeft gewerkt, zijn wij
toch van oordeel dat handhaving niet gewenst is, omdat daardoor
het bezoldigingssysteem voor de ambtenaren-werklieden zou gaan
afwijken van dat voor het Rijkspersoneel, hetgeen vele, ook thans
nog niet te voorziene, complicaties met zich mede zou kunnen bren
gen. Overneming van de nieuwe Rijkssalarissen achten wij mitsdien
aan te bevelen. Dit impliceert intussen niet, dat wij voorstander
zijn van afschaffing van systematische personeelsbeoordeling.
Integendeel zijn wij van oordeel, dat een systematische personeels
beoordeling in het raam van een goed personeelsbeleid niet gemist
kan worden. In principe staan wij dan oök op het standpunt dat de
systematische personeelsbeoordeling zich dient uit te strekken tot
het voltallige gemeentepersoneelderhalve niet alleen tot de
ambt enar e n-werklieden.
De Regering is van mening dat de functies, ingedeeld in de loon-
groepen 7 en 8, zich in feite niet lenen voor toepassing van de
genormaliseerde methode van werkclassificatie, doch qua aard en
hoedanigheid meer thuis horen in de salarisschalen.
Overneming van deze maatregel ontmoet onzerzijds geen bezwaar.
Passende schalen voor de tot dusver in de toongroepen 7 en 8 inge
deelde functies zijn naar onze mening de schalen 5 en 10 van bij
lage A van de Bezoldigingsverordening 1960. Teneinde inpassing in
die schalen mogelijk te maken dienen enkele nieuwe ambtsaanduidingen
te worden opgenomen. Het meest geschikt zijn onzes inziens in
schaal 5 de ambtsaanduidingen technicus c-n hoofdvakman en in
schaal 10 de ambtsaanduidingen technicus A en hoofdvakman A.
uit de V/et Pensioenmaatregelen 1963 (S 210), welke wet o. a. de
welvaartsvastheid van de ambtelijke pensioenen heeft geïntroduceerd,
vloeien ook gevolgen voort ten aanzien van de salarissen, t.w.t
1e. de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet on dc Algemene
Weduwen- en Wezenwet (sinds 1 januari 1964 85I van het be
lastbaar loon met een maximum van 66,-- per maand) wordt
voor rekening van de overheid genomen, waartegenover de
boven het salaris toegekende compensatie (laatstelijk vastge
steld op 56 van het salaris met een maximum van 42,-- per
maand) vervalt;
2e. het pensioenpremieverhaal wordt over de gehele linie verhoogd
tot 7,9 ^0 van de pensioengrondslag; voor zover het pensioen
premi everhaal voorheen beneden 6,4 i<> van de pensioengrondslag
lag wordt een salaris-compensatie gegeven.
Het behoeft naar onze mening geen nader betoog dat het nood
zakelijk is de hierbedoelde gevolgen ook tot uitdrukking te brengen
in de gemeentelijke salarissen.
Per 1 januari 1963 zijn de ambtenarensalarissen met 2 verhoogd.
Gebleken is evenwel, dat de loonontwikkeling in het bedrijfsleven
een gemiddelde loonsverhoging van 2,6 te zien heeft gegeven.
In verband hiermede dient op de ambtenaren-salarissen alsnog een
verhoging van 0,6 fo te worden toegepast.
Ook hier ligt het voor de hand dat de voor het personeel dezer
Gemeente geldende salarissen op overeenkomstige wijze worden ver
hoogd.
- 3 -
De algemene salarisverhoging van 10 io behoeft naar onze mening
geen nadere toelichting. Dat ook het personeel dezer Gemeente
voor deze salarisverhoging in aanmerking moet komen spreekt naar
onze mening voor zichzelf.
Bij het Rijk bestaat sedert 1948 de mogelijkheid een schrijver A,
die aan bepaalde eisen - voornamelijk van diensttijd - voldoet,
te bevorderen tot hoofdschrijver. De Regering heeft uit over
wegingen van sociale en psychologische aard besloten deze moge
lijkheid van bevordering op grond van diensttijd per 1 januari
1964 ook te openen voor andere functies, ingedeeld in de lagere
salarisniveaus. Daarbij heeft zij overwogen dat de promotie
mogelijkheid in dergelijke functies via taakverzwaring - mede
als gevolg van de beperkte dan wel gespecialiseerde opleidings
eisen - in het algemeen zeer gering zijn. Voor een dergelijke
bevordering - tot de naasthogere, doch niet boven de schaal
van hoofdschrijver ingedeelde rang - kunnen in aanmerking
komen de ambtenaren, wier functie niet hoger is ingedeeld dan in
de schaal van schrijver A of in loongroep 5»
Bij een goede dienstvervulling komen de belanghebbenden
voor een bevordering als bovenbedoeld in aanmerking, wanneer
zij een diensttijd van 15 jaar bij het Rijk hebben en tevens
6 jaar op het maximum hebben gestaan van de rang, waaruit zij
zouden moeten worden bevorderd.
Een bevordering op grond van diensttijd zal als regel
slechts één maal kunnen geschieden. Indien echter een dergelijke
bevordering in een later stadium nog zou worden gevolgd door een
plaatsing in een functie welke de toegekende rang wettigt, zal
bij het opnieuw voldoen aan de hiervoor genoemde criteria
wederom een bevordering naar de naasthogere rang kunnen plaats
vinden.
De ambtenaren, ingedeeld in een schaal beneden het niveau
van hoofdschrijver, doch voor wie tot en met dat niveau geen
hogere rang aanwezig is, alsmede zij, die worden bezoldigd
volgens loongroep 6, kunnen in aanmerking komen voor een toe
lage tot ten hoogste het niveau van hoofdschrijver.
Een en ander zal niet worden toegepast ten aanzien van
hen, die in een hogere schaal of groep zijn ingedeeld dan uit
een oogpunt van taakwaardering (eventueel werkclassificatie)
gewettigd is gebleken.
De Minister van Binnenlandse Zaken heeft er geen bezwaar
tegen dat de gemeentebesturen overgaan tot de toekenning van
diensttijdbevorderingen dan wel van analoge toelagen, doch hij
stelt daarbij wel als voorwaarde, dat een afzonderlijke bepaling
tot regeling van deze materie in de gemeentelijke bezoldigings
verordening wordt opgenomen. Hierdoor zal naar zijn mening een
zekere waarborg worden verkregen, dat op dit punt voor het
overheidspersoneel een uniforme gedragslijn ontstaat, zulks mede
in het belang van de rechtszekerheid voor het betrokken perso
neel.
V/ij zijn van oordeel dat opneming in de Bezoldigingsveror
dening van een diensttijdbevorderings- en toelageregeling naar
analogie van de Rijksregeling aanbeveling verdient. In verband
hiermede hebben wij een tweetal nieuwe, in de Bezoldigingsver
ordening 196O op te nemen, artikelen ontworpen, te weten de
artikelen 18c en 18^. De inhoud van deze artikelen spreekt naar
onze mening voor zichzelf en behoeft geen nadere toelichting.
Wij merken hierbij nog op, dat de opneming in de Bezoldigings
verordening van een diensttijdbevordering- en toelageregeling
betekent, dat voor degenen, die aan de gestelde eisen voldoen,
een recht op bevordering, c.q. een toelage, wordt geschapen.
De vraag, of ook degenen, die niet aan de gestelde eisen voldoen,