Beschikbaarstelling voorbereidingscrediet voor scholencomplex voorberei dend hoger- en middelbaar onderwijs. Bijlage no. 177. Leeuwarden, 15 mei 1964» Aan de Gemeenteraad. Zoals Uw Raad bekend is, hebben wij indertijd een commissie, bestaan de uit deskundigen uit de kringen van het gemeentelijk onderwijs, in het leven geroepen, die tot taak kreeg een onderzoek in te stellen ten aanzien van de gehele problematiek van het gemeentelijk voorbereidend hoger- en middelbaar onderwijs in Leeuwarden en daaromtrent een rapport uit te bren gen. In de omschrijving van de taak van de commissie stelden wij o.m. dat het, in verband met de voortschrijdende ontwikkeling op het terrein van het voorbereidend hoger- en middelbaar onderwijs en mede met het oog op de in voorbereiding zijnde wetgeving noodzakelijk was, dat het gemeente bestuur zich tijdig rekenschap gaf van alle vraagstukken, wenselijkheden en mogelijkheden inzake het v.h.m.o. De commissie heeft aan haar opdracht voldaan door het uitbrengen van een rapport op 15 juni 1965» Een exemplaar hiervan doen wij aan de leden van Uw Raad toekomen. Van de inhoud van het rapport hebben wij met veel belangstelling ken nis genomen. Naar onze mening zijn hierin de belangrijkste vraagstukken, welke zich ten aanzien van het gemeentelijk v.h.m.o. voordoen, aan de orde gesteld, terwijl met name het gedeelte, dat zich bezighoudt met de toekomstige ontwikkeling van het v.h.m.o., de aandacht verdient. Het voor naamste bestanddeel hieruit vormt wel de conceptie van de commissie voor de vorming van een scholencomplex voor het gemeentelijk v.h.m.o. in Leeuwarden. Ons standpunt ten aanzien van de vraag hoe de ontwikkeling van het gemeentelijk v.h.m.o. dient te verlopen en hoe precies de toekomstige organisatie van deze tak van onderwijs zal moeten zijn, hebben wij nog niet volledig definitief bepaald. Een aantal onzekere factoren, en hier bij ware met name te denken aan de omstandigheid, dat omtrent de inhoud van de in de toekomst geldende wettelijke voorschriften op het terrein van het voortgezet onderwijs nog maar weinig bekend is, maken het moeilijk thans reeds een afgerond oordeel over deze problematiek te vormen. Wij achten het niettemin noodzakelijk, dat thans reeds voorberei dingen worden getroffen om zodra mogelijk een andere huisvesting van het gemeentelijk v.h.m.o. hier ter stede tot stand te kunnen brengen. De directe noodzaak hiervan vloeit naar onze mening voort uit de staat en de hoedanigheid van de gebouwen, waarin de drie gemeentelijke dagscholen thans zijn ondergebracht. Met name de huisvesting van de H.B.S.-A en de Middelbare Meisjes School/M.H.B.S. laat zeer veel te wensen over en aan een vervanging van deze gebouwen valt dan ook niet te ontkomen. De huis vesting van het Stedelijk Gymnasium is minder onbevredigend, maar ook dit gebouw voldoet niet aan alle eisen en het moet zeker betwijfeld wor den of deze outillage de ontwikkeling van het onderwijs in de naaste toe komst in voldoende mate zal kunnen opvangen. Nu dus de noodzaak c.q. wenselijkheid aanwezig is voor de drie ge noemde scholen binnen afzienbare t'ijd nieuwe gebouwen te stichten, ver dient het naar onze mening de voorkeur dit te doen door de bouw van één scholencomplex, waarin de drie gemeentelijke dagscholen voor v.h.m.o. gezamenlijk kunnen worden ondergebracht. Een dusdanige concentratie zal niet slechts kunnen bewerkstelligen, dat een aan de hoogste eisen vol doende huisvesting en verdere uitrusting wordt verkregen,maar biedt bovendien alle mogelijkheden voor een doeltreffende organisatie van het onderwijs. Zo zal b.v. het brugjaar, zoals dit in de Wet op het Voort gezet Onderwijs is geregeld, op deze wijze volledig tot zijn recht kunnen komen. Ook de bovenaangehaalde conceptie van de door ons ingestelde

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1964 | | pagina 304