3. Gezien het feit, dat de Wet een recht op bijstand toekent aan degene die daarvoor in aanmerking komt, moet de verordening de rechtszeker heid van de belanghebbenden waarborgen. Daarvoor dienen bepalingen als de artikelen 6, eerste, vierde en vijfde lid; 9» 11, 13» 19» 20, 21 en 23, derde lid. 4. Burgemeester en Wethouders dienen bij het nemen van hun beschikking rekening te houden met de in de artikelen 34» 35» 36 en 41 van de wet gestelde termijnen. Vandaar de artikelen 12, tweede en derde lid en 23 van het ontwerp. Tot slot moge nog een korte toelichting op enkele bepalingen van het ontwerp volgen. Artikel 1, tweede lid, onder b. De redactie van deze bepaling uit de verordening van 21 november 1962 is meer in overeenstemming gebracht met de bedoeling. In de huidige verordening staat: "b. het verlenen van bijstand aan personen, als onder a bedoeld, in andere vorm;" Artikel 6, vierde lid, onder c en artikel 10. De commissie stelde voor aan artikel 10 een bepaling toe te voegen, ongeveer luidende als volgt: "Indien niet onmogelijk, geschiedt dit (horen van een derde) met medeweten van de aanvrager." Naar onze mening heeft het weinig zin, onderscheid te maken tussen het horen van derden op initiatief van de G.S.D. en het horen van derden op initiatief van de derden zelf. De bepaling van artikel 6, vierde lid onder c, bewerkt, dat de belanghebbende voldoende gewaarschuwd is voor de mogelijkheid, dat derden over zijn aanvrage worden gehoord. Heeft de belanghebbende daartegen bezwaar, dan kan hij zich daarover met de G.S.D. verstaan Artikel 8, onder Ib. De commissie stond wat huiverig tegenover de uitdrukking "niet strikt persoonlijke bescheiden". Wie zou moeten beoordelen in welk geval van dergelijke bescheiden sprake is. Wij zijn het met de commissie eens dat de gebruikte term vaag is. Vage termen zijn echter in de wetgeving niet steeds te vermijden. Zij hebben het nadeel van gebrek aan rechtszekerheid, doch maken aan de andere kant een aan elk concreet geval aangepast beleid mogelijk. In de eerste plaats zullen, in geval van een niet in der minne op te lossen geschil terzake tussen de G.S.D. en belanghebbende, Burgemeester en Wethouders moeten beslissen. Wordt op grond van dit geschil de aan vrage om bijstand en het bezwaarschrift afgewezen, dan staat de be langhebbende nog beroep open bij Gedeputeerde Staten en, zo nodig, bij de Kroon. Ook moet de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om over dit geschil te oordelen niet uitgesloten worden geacht. Er staan de justitiabele dus voldoende middelen ten dienste om zijn recht te realiseren; misbruik van deze bepaling vanwege de G.S.D. is der halve om die reden alléén al zeker niet te verwachten. Schrapping van de woorden "niet strikt-persoonlijke" zou voor de be langhebbende beslist te streng zijn. Schrapping van letter b in zijn geheel zou de G.S.D. een gewichtig controlemiddel ontnemen» Het komt ons dus voor dat de voorgestelde bepaling gehandhaafd kan worden.. Artikel 11 De commissie stelde voor, aan het eerste lid toe te voegen: "tenzij het belang van de aanvrager of het algemeen belang zich hiertegen verzet." Hier doet zich een geval voor, juist tegengesteld aan dat van artikel 8, onder Ib: de oommissie wil hier een "vage term" op nemen, en wij menen dit te moeten ontraden. De toevoeging immers ontneemt aan belanghebbende de zekerheid, dat geheimhouding zal worden betracht; "het belang van de aanvrager of iet algemeen be lang" zijn nu eenmaal zaken waar zéér verschillend over kan worden gedacht. Een beroepsprocedure zal hier geen oplossing kunnen brengen, want als de geheimhouding eenmaal is geschonden, is het kwaad ge schied. - 5 - Wel heeft de opmerking van de commissie ons aanleiding gegeven aan artikel 11 een tweede lid toe te voegen, teneinde vooral strijd tussen de geheimhoudingsplicht op grond van deze verordening en de spreekplicht tegenover de Justitie te voorkomen. Verder adviseerde de commissie neg opname van een bepaling: "Deze verordening ligt bij de dienst en ter Gemeente-secretarie voor een ieder ter inzage De verordening heeft echter grotendeels alleen interne werking, er vloeit geen echte "verplichting" voor bur^ ers uit voort; het is dus niet strikt nodig blijvend ter inzage liggen voor te schrijven. Voorts bepaalt de Wet al, dar o.a. artikel 203 van de Gemeentewet van toe passing is op de voorschriften ex de artikelen 29 en 38 van de Wet, hetgeen inhoudt, dat deze voorschriften moeten worden afgekondigd door openbare kennisgeving van nederlegging van die voorschriften, ter lezing voor een ieder, gedurende drie maanden op de Secretarie der Gemeente. Tenslotce spreekt het o.i, vanzelf dat men ter Secre tarie of bij de G.S.D. de verordening ter inzage kan krijgen. Dit uitdrukkelijk vaststellen lijkt ons overbodig. Wij geven U in overweging tot vaststelling van de "Verordening op de Gemeentelijke Sociale Dienst en de verlening van hijstmd" conform bij gaand ontwerp te besluiten. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, •A.M. van der Meulcn Burgemeester. de Joig Secretaris

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1964 | | pagina 353