- 2 -
e. Na ernstige wanprestatie van eigenaar of verbruiker is afsluiting moge
lijk. Deze afsluiting kan worden opgeheven nadat de reden voor de af
sluiting is vervallen en 10,-- is betaald (art. 22).
f. De Gemeente kan op kosten van de eigenaar of verbruiker doen wat de
eigenaar of verbruiker, in strijd met zijn verplichting, heeft nagelaten
(art. 23)
g. Er is een algemeen recht van beroep van beslissingen van de directeur
op ons College (art. 24)
h. Wij kunnen na wanprestatie een boete van max. 100,-- opleggen (art.
25).
i. De regeling zal m.i.v. 1 juli 1965 worden toegepast zowel op de te
sluiten aLs op de dan reeds gesloten overeenkomsten inzake aansluiting en
energielevering. De regeling wordt gepubliceerd. Degenen die reeds een
overeenkomst inzake aansluiting of levering met de Gemeente hebben ge
sloten, worden in de gelegenheid gesteld bezwaren in te brengen (art.
30). Aldus wordt naar onze mening de gelding van de nieuwe regeling
ook voor de reeds gesloten overeenkomsten voldoende, althans zo goed
mogelijk, verzekerd.
Het ontwerp bepaalt in artikel 95 sub b, dat de aanvraag om levering
van energie wordt geweigerd, indien de aanvrager wegens huur van onroerend
goed achterstallige huurpenningen verschuldigd is aan de Gemeente en wij
de directeur daarvan schriftelijk in kennis hebben gesteld. Artikel 22,
eerste lid, sub h bepaalt, dat de levering van energie kan gestaakt,
indien de verbruiker terzake van het perceel, indien dit een woning is,
achterstallige huurpenningen aan de Gemeente verschuldigd is en wij de
directeur daarvan schriftelijk in kennis hebben gesteld. Deze voorschrif
ten behoeven een nadere toelichting.
Het zal U bekend zijn, dat een aantal huurders van gemeentewoningen
niet of niet regelmatig huur betaalt. Het totaalbedrag van de achterstal
lige huurpenningen moet momenteel worden gesteld op ongeveer 24-000,--.
Dit vervult ons met zorg. Wij trachten reeds geruime tijd systematisch
verandering te brengen in deze zeer onbevredigende situatie. Ondanks alle
van Gemeentewege aangewende moeite gelukt het niet deze aanzienlijke
achterstand tot meer aanvaardbare omvang terug te brengen. Het ergerlijke
hiervan is, dat in sommige gevallen de oorzaak van de huurschuld niet ge
zocht moet worden in moeilijke huisselijke omstandigheden van voorbij
gaande aard of werkelijk financieel onvermogen, doch in aperte onwil
om de eenmaal aanvaarde verplichting tot huurbetaling na te komen.
Uiteindelijk staat de Gemeente tegenover deze getallen thans in een
zeer zwakke, dikwijls zelfs machteloze positie. Wanneer immers de wanbe
talende huurder uit kracht van een rechterlijk vonnis uit zijn woning is
gezet, zal de Gemeente er weer voor moeten zorgen, dat de wanbetaler
weer een dak boven zijn hoofd krijgt. De praktijk wijst wel uit, dat nage
noeg geen particuliere eigenaar of woningbouwcorporatie bereid is een
vrijkomende woning ter beschikking van een dergelijke bewoner te stellen.
Uitzetting kan dus niet of zeer bezwaarlijk plaats hebben als er niet voor
het uitgezette gezin een andere goedkopere gemeente-woning beschikbaar is.
Bij de heersende woningnood is de mogelijkheid van uitzetting in feite
dan ook zeer gering. Bovendien is, door het enkele feit van de uitzetting,
de huurschuld uiteraard niet voldaan. Vaak blijft dan ook na de ver
plaatsing van de huurder de huurschuld staan en soms weigert de huurder
zelfs de huur van zijn nieuwe woning te voldoen. In theorie heeft de
Gemeente dan nog de mogelijkheid, wederom krachtens een rechterlijk vonnis
loonbeslag te leggen en/of eigendommen van de huurder te gelde te maken.
Als de huurder echter niet in vaste loondienst is, en geen voor beslag in
aanmerking komende bezittingen heeft, hetgeen herhaaldelijk voorkomt, dan
moet de Gemeente in de niet-betaling van de huurschuld berusten. Bij het
vorenstaande moet nog worden bedacht, dat de Gemeente in haar woningbezit
ook dient onder te brengen degenen, die wegens wanbetaling v.an de huur
particuliere woningen hebben moeten ontruimen. De Gemeente verkeert dus
in alle opzichten in een onvoordelige positie. Vandaar dat wij gezocht
- 3 -
hebben naar een middel waardoor de alleen uit onwil niet betalende huurder
tot betaling zou kunnen worden gebracht.
Een dergelijk middel menen wij gevonden te hebben in de boven weerge
geven bepalingen van artikel 9> sub b, en artikel 22, eerste lid, sub h.
In het kort komen deze bepalingen hierop neer, dat de aanvrage van een wan
betalende huurder om levering van energie kan worden afgewezen en dat de
levering van energie aan een wanbetalende huurder kan worden gestaakt.
Naar onze overtuiging is een dergelijke regeling geoorloofd. Zowel
bij de verhuur van woningen als bij de levering van energie treedt de
Gemeente op als privaatrechtelijke rechtspersoon. De regelingen en over
eenkomsten betreffende die verhuur en die levering dragen een burgerrechte
lijk karakter. De Gemeente is bij het treffen van die regelingen en het
aangaan van die overeenkomsten niet aan meer of minder rechtsregels ge
bonden dan een particulier, die bedoelde verhuur of levering zou presteren.
Het geschreven noch het ongeschreven recht verbiedt, dat in een overeen
komst elementen worden opgenomen welke op zichzelf aan het eigenlijke
onderwerp van die overeenkomst vreemd zijn.
Bedoeld middel komt ons ook doeltreffend voor. Gas en elektriciteit
zijn heden ten dage, met name voor stadsbewoners, dusdanig belangrijke
zaken, dat het vooruitzicht van afsluiting van de toevoer van die energie
soorten de meeste wanbetalende huurders wel tot betaling van de huurachter
stand zal aansporen.
V/ij zijn er ons terdege van bewust, dat afsluiting van de energie
toevoer een diep ingrijpende maatregel is, welke slechts als uiterste
hulpmiddel zal mogen worden toegepast. Wij menen echter er op te moeten
wijzen, dat de Gemeente zich - zoals hiervoor ook reeds bleek - tegenover
de wanbetalende huurder in een dwangpositie bevindt. Hoewel aan de Gemeente
nergens de plicht wordt opgelegd iemand, die niet over een onderkomen De-
schikt, aan huisvesting te helpen, is het zonder meer duidelijk, dat de
Gemeente een op straat gezet gezin (zeker als zij zelf de uitzetting heeft
bewerkstelligd) weer zal moeten huisvesten. Als nu iemand misbruik maakt
van deze positie van de Gemeente door zonder noodzaak de huur van de door
hem bewoonde gemeentewoning niet te voldoen, gedraagt hij zich naar onze me
ning zodanig, dat een strenge maatregel zeker gerechtvaardigd is.
De vraag zou nog kunnen worden gesteld, of de Gemeente, in verband
met het door haar gedane openbaar aanbod en haar feitelijke monopolie
positie inzake de levering van gas en elektriciteit, niet verplicht is
energie te leveren aan hen die aan de daarvoor gestelde bepalingen voldoen.
Onze zienswijze hierop is als volgt. De Gemeente is inderdaad verplicht
haar openbaar aanbod gestand te doen en mag niet energielevering weigeren
om redenen buiten de bepalingen van dat aanbod gelegen. Wanneer het aan
bod zelf echter een bepaling als voorgesteld bevat, kan toepassing daarvan
niet als niet-nakoming van een gemeentelijke verplichting worden gezien.
Het bezigen van het voorgestelde middel achten wij redelijk en noodzake
lijk indien een particulier zijn belang op onrechtmatige wijze tracht
te bevorderen. Dit nu is het geval bij de nietbetalende huurder. Het
meest voor de hand liggende zou zijn de betrokkene zonder meer op straat
te zetten en te laten staan. Hierdoor wordt echter geraakt aan een dus
danig elementair menselijk belang, dat de Gemeente hiertoe niet kan over
gaan. Zonder gas en elektriciteit is echter wel een menswaardig bestaan
mogelijk; de thans nog geldende leveringsbepalingen voor gas en die voor
elektriciteit bedreigen dan ook o.a. degene, die de verbruikte energie
niet betaalt, met afsluiting van de energietoevoer. Deze clausule wordt
in de praktijk veelvuldig toegepast, steeds met het na kortere of langere
tijd optredende gewenste gevolg, n.l. betaling. Nu de Gemeente, wegens haar
zeer zwaarwegende feitelijke taak van voorziening in de huisvesting der
inwoners, het tegenover wanbetalende huurders eerst voor de hand liggende
middel van uitzetting zonder vervangende woonruimte niet kan toepassen, is
een dwangmiddel op een ander, minder gewichtig, gebied van gemeentelijke
voorzieningen naar onze overtuiging aanvaardbaar.
Wij vinden voor onze hierboven besproken stellingen zowel steun