- 2 -
2. de kaart; de bij het plan behorende gewaarmerkte kaart;
3. gebouwelke opstal, voor het oprichten waarvan een vergunning inge-
volge de Woningwet is vereist;
4. woning; een complex van ruimten, dat krachtens indeling geschikt en
bestemd is voor de huisvesting van een gezin;
5. eengezinshuiseen gebouw of een gedeelte van een gebouw, bestaande
uit één woning;
6. meergezinshuis: een gebouw, niet zijnde een rij van aaneengebouwde
eengezinshuizen, in welk gebouw meerdere woningen zijn onderge
bracht in dier voege, dat de woningen elk in één of meer bouw
lagen zijn gelegen en dat de woningen geheel of gedeeltelijk
boven, respectievelijk onder elkaar zijn gelegen;
7. onderbouwde onderbouw/, bedoeld in artikel 89 van de Bouwverorde
ning voor het stadsgebied, waarin tevens bergingen en autoboxe:
of voor andere doeleinden bestemde ruimten kunnen worden onder
gebracht
8. bouwlaag; elke ruimte tussen twee vloeren van een gebouw, waarin
voor bewoning bestemde ruimten zijn gelegen, de onderbouw daar
onder niet begrepen, alsmede de ruimte tussen de hoogst ge
legen vloer en het platte dak of nagenoeg platte dak of de
zolderverdieping;
9. autobox: een besloten ruimte, kennelijk bestemd voor de berging van
ten hoogste twee vierwielige motorrijtuigen in de zin van de
Wegenverkeerswet
10. bebouwingsprof ielde vertikale doorsnede over de bebouwing, lood
recht op de voorgevel;
11. bebouwingsstrookde op de kaart met een dikke getrokken lijn om
geven grondstrook;
12. grenslijn der bebouwing: de lijn, welke bij het bouwen, het geheel
vernieuwen of het uitbreiden van gebouwen niet mag worden over
schreden
Artikel 2.
Burgemeester en Wethouders kunnen:
a. al dan niet onder door hen te stellen nadere eisen ten aanzien van
plaats en afmetingen, toestaan, dat niet voor bewoning bestemde ge
bouwen van geringe omvang ten dienste van het algemeen nut, zoals
transformator- en gasregulateurhuisjeswachthuisjes voor verkeers
diensten, telefooncellen en dergelijke, worden gebouwd in afwijking
van de in het plan aan de grond gegeven bestemming;
b. enig onderdeel van de grens of de richting van een straat of de vor:
of indeling van een straat of een plein nader vaststellen en de vor-
van de huizenblokken dienovereenkomstig wijzigen, wanneer bij de
definitieve uitmeting blijkt, dat deze afwijkingen noodzakelijk zij-'
voor een goede aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand of
voor het verkrijgen van een betere stedebouwkundige vorm;
c. afwijkingen toestaan van de indeling van de wegen, zoals deze op de
kaart is aangegeven, indien de verkeersontwikkeling dit wenselijk
maakt
- 3 -
Hoofdstuk II.
Bestemmingsbepalingen.
Par. 1Wegen, voetpaden, parkeerplaatsen.
Artikel 3-
Gronden, welke op de kaart zijn aangewezen voor de'aanleg van
wegen, voetpaden en parkeerplaatsen, mogen behoudens het bepaalde in
artikel 2, onder a, cp geen enkele wijze worden bebouwd.
Par. 2. Eengezinshuizen.
Artikel A.
1. Op een op de kaart met I, eventueel met C, E of Q, aangeduide be
bouwingsstrook mogen uitsluitend eengezinshuizen worden gebouwd in
twee bouwlagen overeenkomstig het op de kaart aangegeven bebouwings
profiel. De voorgevel dient te worden geplaatst in de naar de weg
gekeerde grenslijn van de bebouwing.
2. Tenzij de bebouwingsstrook slechts ruimte biedt voor één woning,
moet in de strook een rij aaneengebouwde woningen worden gebouwd.
Een rij aaneengebouwde eengezinshuizen moet een architectonische
eenheid vormen.
3. De minimum breedte, gemeten in de voorgevel, bedraagt 6.- meter. De
minimum-oppervlakte, over de beide bouwlagen tezamen gemeten, be
draagt het op de kaart in of bij de desbetreffende bebouwingsstrook
aangegeven aantal m2's.
4. Indien in of bij de bebouwingsstrook aan de verwijzing naar het be
bouwingsprof iel de letter k is toegevoegd, dienen de in deze bebou
wingsstrook te bouwen woningen te worden voorzien van een naar twee
zijden hellende kap met een helling als bij het desbetreffende be
bouwingsprofiel is vermeld. Van de in een dergelijke bebouwingsstrook
bestaande woningen moet, in afwijking van het bepaalde in de vorige
volzin, de dakhelling blijven gehandhaafd, zoals die bestond op het
moment van de goedkeuring van deze voorschriften.
Artikel 3-
1. Indien in of bij de bebouwingsstrook aan de verwijzing naar het be
bouwingsprofiel een teken is toegevoegd kunnen Burgemeester en s
Wethouders toestaan, dat bij de in die bebouwingsstrook te bouwen
of gebouwde woningen een bijgebouwtje als een schuurtje, of een tuin
huisje wordt gebouwd, met dien verstande, dat een dergelijk bijge
bouwtje geen grotere oppervlakte beslaat dan 9 ®2 en de goot- of
boeiboord-hoogte niet meer bedraagt dan 2.30 m.
2. Burgemeester en Wethouders kunnen ten aanzien van de in het eerste
lid bedoelde bijgebouwtjes nadere voorwaarden stellen en kunnen toe
staan dat deze geheel of gedeeltelijk buiten de bebouwingsstrook
worden geplaatst.
3. Burgemeester en Wethouders kunnen toestaan, dat bij eengezinshuizen,
waarvan het bij de woning behorende achtererf door middel van een
inrit vanaf de openbare straat bereikbaar is of kan worden gemaakt,
onder door hen te stellen nadere eisen ten aanzien van de situering,
een autobox wordt gebouwd of een toegestaan bijgebouwtje, als be
doeld in het eerste lid, tot een autobox wordt uitgebreid, mits:
a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m2;
b. de goot- of boeiboordhoogte niet meer bedraagt dan 2.30 m.