Bi.j lage 5, FINANCIËLE BETREKKINGEN TUSSEN RIJK EH GEMEENTE 1Financiële Verhoudingswet I960. Hu de begroting 196? door de Raad in zijn nieuwe samenstelling zal worden behandeld, wordt bij het voor de financiële huishouding van de gemeente zo uitermate belangrijke onderwerp van de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeente een uitvoeriger toelich ting gegeven dan de laatste jaren gebruikelijk was. Dit teneinde de nieuwe leden van de Raad enig inzicht te verschaffen in het systeem- van de Financiële Verhoudingswet 1960 en het daaruit voortgevloeide Financiële Verhoudingsbesluit 196O, waarin de regelen zijn vastge legd, waarnaar de verreweg belangrijkste middelenverzorging van de gemeenten plaatsvindt. Deze regeling, die ten doel had, om de ge meenten hun financiële zelfstandigheid terug te geven en daarmede tevens de volle eigen verantwoordelijkheid voor de besteding van de ter beschikking staande middelen, is in werking getreden met ingang van het uitkeringsjaar 196O. Bij de hierna volgende gedetailleerde bespreking van de verschillen de onderdelen, waaruit de uitkeringen uit het gemeentefonds bestaan, wordt dit jaar uitvoerig aangegeven het hoe en waarom van die onder delen, alvorens concrete cijfers te noemen. A- De uitkering nijverheidsonderwijs, (artikel 18 Financiële Ver- houdingswet 196O) Deze uitkering, die niet via het Gemeentefonds looft, doch rechtstreeks ten laste van 's Rijks kas wordt gebracht, is gelijk aan de som van de bedragen, die over het betrokken jaar ten laste van de gemeente blijven ingevolge artikel 25, lid 3 van de Hijverheidsondervijswet en geeft dus een integrale vergoeding van de kosten voor het HijverheidsondervijsDe praktijk heeft zich na 1961 zodanig ontwikkeld, dat het Rijk rechtstreeks met de besturen van nijverheidsscholen afrekent. De gemeente, die hier volgens de opzet intermediair zou zijn, is dus sinds 1962 in feite niet meer bij deze uitkering betrok ken, terwijl de kosten van het nijverheidsonderwijs ook niet meer in eerste instantie ten laste van de gemeente worden ge bracht B. Uitkering lager onderwijs. Deze uitkering bestaat uit 5 onderdelen, te weten: 1Kosten_stichting en_inrichting van gebouwen (t.b.v. g.l.o. - v.g.l.o. en u.l.o., ingevolge artikel 5, 2e lid, sub a van de Financiële Verhoudingswet 1960) Het betreft hier een normuitkering ter bestrijding van de kosten van stichting en inrichting van schoolgebouwen (dus de kapitaalslasten) berekend per verplichte leerkracht en variërend naargelang de ouderdom van de schoolgebouwen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1967 | | pagina 125