Beroep van F.Haven te Leeuwarden tegen de weigering van een door
hem gevraagde bouwvergunning voor het verbouwen van de op zijn
kwekerij aan de Dokkumertrekweg, alhier, staande kweekbakken tot
kweekkassen.
Bijlage no218. Leeuwarden, 27 juli 19ö7.
Aan de Gemeenteraad.
De heer F.Haven te Leeuwarden heeft bij een op 26 april 1967
ingekomen schrijven bij Uw Raad beroep ingesteld tegen ons besluit
van 3 april 1967» no. B 3394) waarbij wij op zijn verzoek om ver
gunning voor het verbouwen van de op zijn kwekerij aan de
Dokkumertrekweg 4> alhier, staande kweekbakken tot kweekkassen
afwijzend hebben beschikt. Genoemd schrijven, alsmede onze afwij
kende beschikking met bijbehorende bescheiden,liggen bij de
'stukken voor U ter inzage.
Ingevolge het bepaalde in artikel 51 v&n de Woningwet moet het
verzoek om voorziening tegen de weigering van een bouwvergunning
binnen een maand na de dag, waarop het afschrift van het besluit
is verzonden, bij de Gemeenteraad worden ingediend.
Het desbetreffende afschrift is op 12 april j.l. verzonden,
zodat het verzoek om voorziening tijdig is ingediend en appellant
in zijn beroep kan worden ontvangen.
De kweekbakken, welke de heer Haven wenst te verbouwen, zijn
gelegen in het gebied, waarop het uitbreidingsplan in hoofdzaak
't Ielên" van toepassing is. Ter plaatse van de kwekerij heeft
de grond de bestemming "industriegebied". Het bouwplan is derhalve
in strijd met het ter plaatse geldende uitbreidingsplan. Voor een
juiste beschrijving van de bestemming mogen wij U verwijzen naar
de tekening, welke eveneens voor U bij de stukken ter inzage ligt.
In artikel 48 van de Woningwet is bepaald in welke gevallen
een bouwvergunning moet worden geweigerd. Daarbij wordt ook genoemd
de strijdigheid met een bestemmingsplan.
De gevraagde vergunning is dan ook op grond van artikel48
der Woningwet terecht geweigerd.
Voor wat betreft de door de heer Haven gegeven toelichting op
zijn beroepschrift, waarnaar wij U kortheidshalve mogen verwijzen,
merken wij het volgende op.
Toen wij in 1962 werden geconfronteerd met de vraag of de
onderwerpelijke kwekerij al dan niet voor overplaatsing in aanmer
king kwam, stond vast, dat de kwekerij ter plaatse niet in over
eenstemming was met de in het uitbreidingsplan in hoofdzaak
't Ielan" op de grond gelegde bestemming "industriegebied".
Omtrent de uiteindelijke realisering van de bestemming bestond
echter bij ons twijfel. Op dat moment achtten wij overplaatsing
van het bedrijf dan ook prematuur. Onze inzichten zijn echter
thans wel zo duidelijk, dat handhaving van de kwekerij op de duur
niet mogelijk zal zijn. Ook in een in voorbereiding zijnd nieuw
bestemmingsplan voor het onderhavige gebied heeft de kwekerij een
andere dan agrarische bestemming. Wij menen dan ook, dat de conse
quenties, voortvloeiende uit de vaststelling vaneen bestemmings
regeling moeten worden aanvaard. Daarom hebben wij opdracht gegeven
met de heer Haven in overleg te treden over overplaatsing c.q.
liquidatie van het bedrijf.