Salarissen gemeentepersoneel per 1 januari 1963.
Bijlage no. 61 Leeuvfarden, 24 januari 1963.
Aan de Gemeenteraad.
Kaar aanleiding var. ons voorstel d.d. 9 februari 1967 (bijlage no. G5
tot wijziging van de Bezoldigingcverordeni ng i960, heeft zich in Uw vergade
ring var. 20 februari 1967 een discussie ontwikkeld over het voor het gemeen L-.~
personeel te voeren salarisbeleidU hebt het besluit genomen de Bezoldigin&s-
verordening 1960 per 1 januari 1967 te wijzigen overeenkomstig de iiijksjJicht~
lijnen, maar daarnaast hebt U een motie aangenoncn, waarin werd uitgespr .:on,
dat de sinds ja.ren gevolgde methode van procentuele salarisverhogingen dient
te v/orden vervangen door een systeem, waarbij de nu optredende, vaal: onevenre
dig grote verschillen in salarisverhoging, die met name voor de lagere ambtena
ren moeilijk te verwerken zijn, vermeden zullen worden. De motie is door ons
ter kennis gebracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en het Centraal Or
gaan
Inmiddels had - zoals wij in ons voorstel van 9 februari 1967 ook ver
meldden - het Centraal Orgaan reeds besloten een onderzoek te doen instellen
naar de vraag of 01130 ja, in hoeverre, het gewenst is voor 1968 en volgende .ja
ren af te wijken van de tot dusver gebruikte methode van procentuele salaris
verhogingen. Eiertoe is door het Centraal Orgaan een commissie ingesteld, die
tot taak kreeg enkele alternatieve vormen van loonboleid te bestuderen. liet
door de commissie uitgebrachte rapport is door het Centraal Orgaan tij brief
van 20 november 1967 ter kennis van de aangesloten gemeenten gebracht, cider
mededeling, dat liet Centraal Orgaan zich met de inhoud van het rapport ais ;.:o-
danig kan verenigen en het rapport aanvaardt als basis voor zijn verdere over
wegingen omtrent het in 196b met betrekking tot deze materie tc voeren beleid.
Voor een goed begrip halen wij uit genoemde brief van 20 november 1?67
het volgende aan:
"Het Centraal Orgaan is van mening, dat de feitelijke gegevens die het
rapport verscLc.lt, er niet noodzakelijk toe behoeven te leiden, dat het systeem
van algemene procentuele loonsverhogingen wordt vervangen door oen systeem van
meer gedifferentieerde loonsverhogingen. Met name acht het Centraal Orgaan
door het thans beschikbare cijfermateriaal aangetoond, dat algemene procentuele
loonsverhogingen niet behoeven ie betekenen, dat verhoudingsgewijs het ver-
■-chil in besteedbaar inkomen russen hoger en lager bezoldigden vergroot wordt.
Dit neemt echter niet weg, dat er andere beleidsmotieven kunnen zijn.
die er toe kunnen leiden, dat voor het jaar 1963 toch gekozen moet worden voor
een meer gedifferentieerde salarisverhoging. Hoewel zulks thans nog niet
.'iet zekerneid is te zeggen, kan zich in I96G de situatie voordoen, dat de
beschikbare ruimte voor loonsverhoging onvoldoende is om het door de lager be
zoldigden verworven bestedingsniveau te handhavenIn die situatie meent het
Centraal Orgaan, dat dan in elk geval op grond van sociale overwegingen gekozen
zal moeten worden voor een zodanig systeem, dat deze achteruitgang voor de
lager bezoldigden wordt voorkomen. Dat tengevolge daarvan van de hoger bc-
oidigden een zeker offer wordt gevraagd acht het Centraal Orgaan een eis
van maatschappelijke solidariteit, die alsdan kan worden gesteld.
Deze materie is onderwerp geweest van gemeenschappelijk overleg met do
centrales van overheidspersoneel. Hoewel er verschil bestond tussen de uit
gangspunten van het Centraal Orgaan en de personeelsorganisaties en derhalve e r
over de te nemen beslissing genuanceerd werd gedacht, heeft de geneenschuppe-
ijke overtuiging, dat een salarisverhoging in 19Ó8 in ieder geval voor de lager
bezoldigden voldoende moet zijn om het. bestaande bestedingsniveau te.handha
ven, geleid tot overeenstemming over het voer 196ö te voeren beleid.
-ndien zich voor voordoet :aar
opval tin 1 v; n het Centraal Orgaan 1 kozen 1 >eti n w< rden 1 ot weiisvla ir
ibi principe handhaven van een algemene procentuele loonsverhoging, maar met