dien verstande dat aan de lager bezoldigden minimaal een bedrag zal worden
toegekend, voldoende om het bestaande bestedingsniveau te kunnen handhaven,
hetgeen uiteraard van invloed zal zijn op do hoogte van het algemeen toe te
kennen percentage.
Ofschoon van de kant van enkele centrales dit standpunt net betrekking,
tot het in principe blijven volgen van de gedragslijn om algenone procentuele
loonsverhogingen toe te kennen niet wordt gedeeld, heeft men gemeend met de
op sociale indicatie voor de salarismaatregelen 196S aanbevolen handelwijze
ten gunste van de lager bezoldigden wel .te kunnen instemmen."
Bij circulaire van 21 december 196? heeft de Staatssecretaris van Bin
nenlandse Zaken aan Burgemeester en Wethouders der gemeenten mededeling gedaan
van de door de Regering genomen beslissing inzake de salarisverhoging per
1 januari 1968 voor het burgerlijk ,rijkspersone 1. Uit deze circulaire halen
wij het volgende aan:
"Zoals U uit bijgaand rondschrijven aan de Ministers d.d. boden betref
fende de voorgenomen salarismaatregelen por 1 januari 196S voor .iet burgerlijk
rijkspersoneel zal blijken, heeft net Kabinet besloten een algemene salaris
verhoging toe tc kennen van 2'fo. Het heeft derhalve gekozen voor eon integrale
procentuele salarisverhoging en niet voor een verhoging bestaande uit een vast
bedrag voor iedere ambtenaar en daarboven een procentueel gedeelte. Voor de i
vorm van gedifferentieerde verhoging der sa.larissen is het pleit gevoerd in
moties, die in de raden van een aantal gemeenten en in de Ztaten van enkele
provincies zijn aangenomen en onder de aandacht van de Minister van Binnen
landse Z-ken zijn gebracht.
Aan dit zogenaamde "centen/procenten"-vraagstuk is ook do brief gewijd,
die op 20 november j.l. door het Centraal Orgaan inzake genoencchappolijke
behandeling van gemeentelijke personeelsaangelegenheden aan de aangesloten
gemeenten is gezonden.
Hoewel het Kabinet begrip heeft voor do motieven die aan hot in die
moties tot uiting gebrachte ten grondslag liggen, heeft het gemeend - afge
zien van andere overwegingen - reeds cm dc volgende redenen daaraan niet
te kunnen voldoen.
Het trendbeleid, dat ook door de ambtenaren in het. algemeen wordt gezien
als het op dit moment meest verkieslijk systeem voor de bepaling van do
salarisverhogingen, is een afgeleid beleid in die zin, dat de overheid voor
zijn personeel de salarisverhogingen afstemt op de gemiddelde uitkomsten van
de in het bedrijfsleven overeengekomen verhogingen.
Dit brengt met zich inede, dat het Kabinet door de vaststelling van een
voorlopige salarisverhoging bij het begin van het jaar geen indicatie J
moet geven aan het bedrijfsleven van zijn opvatting omtrent een verantwoorde
stijging van de lonen.
Was dit reeds de opvatting van voorgaande Kabinetten, voor doze stelling-
name is te meer reden nu mot ingang van i960 in het bedrijfsleven oen vrij
loonbeleid zal worden toegepast.
Zou in deze situatie het Kabinet wel bereid zijn geweest tot een gedif
ferentieerde salarisverhoging bijvoorbeeld, door de lager bezoldigden in
ieder geval een verhoging toe te kennen gelijk aan hot percentage van een
in 1968 te verwachten stijging van dc kosten van levensonderhoud, dan zou
het daarmede een sterke aanwijzing hebben gegeven voor de- minimaal gewenst
gec*a»*« 1,-mot.i.igiTig in het algemeen. Een dergelijk beleid nu acht het Ka
binet ten enenmale 1., str'jd met do voor i960 gemaakte afspraken zowel in
als met de Stichting van <l< Arbeid.
eon systeem van een andove inkomensverdeling in het bedrijfsleven
vrij algemeen ingang blijken te vinden, dan zullen ook ten behoeve van het
overheidspersoneel maatregelen in die richting kunnen worden overwogen. Daar-
01j zal dan echter rekening dienen te worden gehouden met do bijzondere per
soneels opbouw van het ambtelijk apparaat vergeleken met het bedrijfsleven.
Het aantal hoger bezoldigden in do overheidsdienst ia, namelijk onder moer
°f 1 ;r?t( aa ltal - js, relatie. anncr Lij
groter dar. in het bedrijfsleven, hetgeen bij de verdeling van do loonsom
n centen 3n I 1 ^anig effect hc< fl 1 d inkomens